Quantcast
Channel: Catch Legal
Viewing all 372 articles
Browse latest View live

Omgevingswet-uitspraken uit de maanden september en oktober (teller 2024: 1955)

$
0
0

In deze Omgevingswet blogreeks lichten we een aantal uitspraken uit die onder de Omgevingswet zijn gedaan. Deze keer bundelen we interessante uitspraken van de maanden september en oktober in één blogreeks! Zo leest u in onderstaande blog onder andere over het toetsingskader bij een BOPA en wordt beoordeeld of gebruikmaken van de mogelijkheden van de Omgevingswet leidt tot’ salamitactiek’. Maar we trappen af met een uitspraak die u wellicht al voorbij heeft zien komen, maar die we simpelweg niet konden overslaan: de uitspraak over de AERIUS Calculator!

 Uitzondering op het overgangsrecht bij stikstofdepositie

Er is veel om te doen geweest: emissiearme stalsystemen. Wij schreven over dit onderwerp al eerder een blog. Ook in deze uitspraak van 4 september 2024 zijn deze stalsystemen onderwerp van discussie.

Onvoldoende zekerheid met de Rav-factor

Het ging in deze zaak (ECLI:NL:RVS:2024:3356) om een natuurvergunning die in 2020 is verleend  voor het uitbreiden en wijzigen van een varkenshouderij in Reusel. Er wordt bij de uitbreiding gebruik gemaakt van emissiearme stalsystemen, met een biologische combiluchtwasser die de ammoniakemissie met 85% zou reduceren. Het berekenen van de uitstoot bij emissiearme stalsystemen wordt gedaan met behulp van de Rav-emissiefactor. De rechtbank sluit zich aan bij de eerder gedane uitspraken over de onzekere reducties van deze emissiearme stallen, zie bijvoorbeeld deze uitspraak van de Afdeling uit 2022. De Rav-factor biedt ook in deze situatie volgens de rechtbank onvoldoende zekerheid dat de ammoniakemissiereductie wordt behaald. Omdat de emissiereductie onzeker is, kunnen significante gevolgen voor Natura 2000-gebieden niet worden uitgesloten. Omdat significante gevolgen niet uitgesloten kunnen worden, had een passende beoordeling (zoals genoemd in de artikelen 2.7 en 2.8 van de Wet natuurbescherming) gemaakt moeten worden. Dat is niet gebeurd, waardoor de rechtbank het bestreden besluit vernietigt wegens strijd met de Wet natuurbescherming. De Afdeling constateert in hoger beroep hetzelfde.

Uitzondering overgangsrecht bij AERIUS Calculator

Niks nieuws onder de (stikstof)horizon. Maar de Afdeling sluit deze uitspraak wel af met een opvallende overweging. Voor het berekenen van stikstofdepositie wordt gebruik gemaakt van de AERIUS Calculator, die om de zoveel tijd een update krijgt. Als het overgangsrecht van de Aanvullingswet natuur Omgevingswet  wordt toegepast, geldt de AERIUS Calculator uit 2023 op zaken die nog worden afgedaan onder het oude recht. In principe geldt dit overgangsrecht óók als de versie van 2024 beschikbaar is. De Afdeling stelt dat het gebruik van dit overgangsrecht haaks staat op het gedachtegoed van de passende beoordeling, die wordt gebaseerd op de beste wetenschappelijke kennis. Daarom past de Afdeling een uitzondering toe op de eerbiedigende werking van het overgangsrecht zoals opgenomen in de Aanvullingswet natuur Omgevingswet. Bij het beslissen op een aanvraag om een natuurvergunning die dateert van vóór 1 januari 2024, moet de AERIUS-Calculator worden gebruikt die op het moment van het nemen van het nieuwe besluit geldt.

De eerste ingetrokken omgevingsvergunning

In de uitspraak van 6 september (ECLI:NL:RBZWB:2024:6167) oordeelde de voorzieningenrechter voor het eerst dat een omgevingsvergunning mag worden ingetrokken. Voordat de kwestie over de ingetrokken vergunning begon, werd aan verzoeker een vergunning verleend voor het bouwen van een schuur onder de voorwaarde dat een reeds gebouwde schuur op zijn perceel verwijderd zou worden. In beroep zette de rechtbank een streep door deze voorwaarde, omdat zo’n voorwaarde niet aan de vergunning mag worden verbonden. Nadat de bouw van de schuur weer werd voortgezet, besloot het college de verleende vergunning in te trekken. De reden hiervoor was volgens het college dat de vergunning was gebaseerd op onjuiste of onvolledige opgave van feiten en gegevens.

Onjuiste of onvolledige opgave van gegevens

Het college motiveerde dat hij op grond van artikel 18.10, vierde lid, van de Omgevingswet bevoegd was om de vergunning in te trekken. Dit artikel bepaalt namelijk dat het bevoegde gezag een vergunning geheel of gedeeltelijk kan intrekken in het geval dat de vergunning is afgegeven op basis van onjuiste of onvolledige opgave van gegevens. Die onjuistheid zag in dit geval volgens het college op het feit dat de bebouwde oppervlakte van het perceel door verzoeker verkeerd was opgegeven, nu uit werd gegaan van het slopen van de bestaande schuur. Nu de bestaande schuur uiteindelijk bleef staan, klopte de berekening niet.

Volgens de voorzieningenrechter kan een omgevingsvergunning worden ingetrokken wanneer het college kan aantonen dat aan de voorwaarden, zoals genoemd in artikel 18.10, vierde lid, van de Omgevingswet, is voldaan. De voorzieningenrechter oordeelde dat het college tijdens de gehele procedure op de hoogte was van de onjuistheden, maar hier verder niets mee heeft gedaan. Dit maakte dat er te veel twijfel bestond over de vraag of vergunninghouder verweten kan worden dat hij een onjuiste opgave heeft gedaan van feiten en gegevens. Uiteindelijk oordeelde de rechter dan ook dat het gebrek tijdens de volledige heroverweging in bezwaar kan worden hersteld.

Wat wordt betrokken in de aanvraag

Op 15 oktober 2024 heeft de voorzieningenrechter Overijssel (ECLI:NL:RBOVE:2024:5278) een uitspraak gedaan over een omgevingsvergunning voor een flora- en fauna-activiteit. De omgevingsvergunning geeft toestemming voor het verstoren, beschadigen of vernielen van voortplantings- of rustplaatsen van de gewone dwergvleermuis en de egel, voor de periode van 1 september 2024 tot en met 1 september 2029.

Alle soorten in de aanvraag?

Verzoekers betogen allereerst dat ook andere diersoorten onderdeel moeten zijn van de omgevingsvergunning. De voorzieningenrechter overweegt dat het onder de Wet natuurbescherming vaste rechtspraak is dat alleen diersoorten waarvoor een ontheffing is aangevraagd, bepalen waar het geschil over gaat. Diersoorten die niet zijn aangevraagd, worden daarom niet betrokken in bezwaar of beroep. De bepalingen uit de Wet natuurbescherming zijn onderdeel geworden van de Omgevingswet. Deze bepalingen zijn nagenoeg gelijk gebleven, en ook in de memorie van toelichting bij de Omgevingswet is geen aanknopingspunt te vinden dat de vaste rechtspraak niet meer van toepassing zou zijn. De voorzieningenrechter bepaalt daarom dat de andere soorten niet betrokken worden in dit beroep.

Salamitactiek

Verder stellen verzoekers dat er sprake is van een ‘salamitactiek’: omgevingsvergunningen worden opgesplitst om de vergunningplicht te omzeilen, terwijl die wel zou gelden als voor alle activiteiten tegelijk een vergunning zou worden aangevraagd. De voorzieningenrechter overweegt dat op grond van artikel 5.7 van de Omgevingswet de aanvrager zelf bepaalt welke vergunning hij aanvraagt en er om die reden geen sprake kan zijn van een salamitactiek.

Toetsingskader van een Bopa

Op 29 oktober 2024 heeft de rechtbank Oost-Brabant (ECLI:NL:RBOBR:2024:5114) een uitspraak gedaan over een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit (hierna: Bopa). De Bopa is verleend voor het realiseren van een sportschool in Grave. Een andere sportschool in Grave heeft bezwaar gemaakt tegen de vergunning en ook een voorlopige voorziening aangevraagd. De onderbouwing van het verzoek ziet onder andere op participatie, vluchtwegen, daglichttoetreding, parkeren en een onduidelijke aanvraag. De meest relevante onderbouwing ziet echter op de ladder voor duurzame verstedelijking. Kort gezegd houdt deze ladder in dat getoetst moet worden of de beoogde ontwikkeling niet zal leiden tot leegstand. Voor dat we dit verder bespreken, verwijzen we graag naar een zeer recente blog over de ladder voor duurzame verstedelijking onder de Omgevingswet.

Toetsing van een Bopa

De voorzieningenrechter oordeelt dat voor een Bopa een ander toetsingskader geldt dan voor de voorganger van de Bopa, de omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan. Een omgevingsvergunning afwijken kon verleend worden als deze in overeenstemming was met een goede ruimtelijke ordening. Het bevoegd gezag moest zelf beoordelen of sprake was van een goede ruimtelijke ordening.

Een Bopa wordt getoetst aan een evenwichtige toedeling van functies aan locaties, wat misschien slechts een klein verschil is met de toetst van een goede ruimtelijke ordening; in beide gevallen geldt er beoordelingsvrijheid.

Maar er is meer. Een Bopa moet namelijk ook getoetst worden aan (onder andere) de instructieregels voor omgevingsplannen. Als de Bopa in strijd is met een instructieregel, dan moet deze geweigerd worden. Een bevoegd gezag heeft dus nog steeds beoordelingsvrijheid of er sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties, maar kan pas aan die beoordeling toekomen als is beoordeeld dat de Bopa in overeenstemming is met de instructieregels voor omgevingsplannen.

De ladder voor duurzame verstedelijking is zo’n instructieregel voor omgevingsplannen. Het college moet daarom volgens de voorzieningenrechter zelf toetsen of wordt voldaan aan de ladder voor duurzame verstedelijking. In deze situatie moet onder andere onderzocht worden of er behoefte is aan een nieuwe sportschool. Dit is niet door het college gedaan. De voorzieningenrechter is daarom van oordeel dat geen toetsing aan de instructieregels voor omgevingsplannen heeft plaatsgevonden en dus niet kan worden beoordeeld of de Bopa geweigerd had moeten worden. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom toe.

Over een maand leest u een nieuw overzicht van onze hand met uitspraken over de maand november!

 

Het bericht Omgevingswet-uitspraken uit de maanden september en oktober (teller 2024: 1955) verscheen eerst op Catch Legal.


Koerswijziging spoedeisend belang Raad van State

$
0
0

Afgelopen dinsdag, 12 november 2024 heeft de voorzieningenrechter van de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) een verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen (ECLI:NL:RVS:2024:4551). De verzoekster had verzocht om de inwerkingtreding van een bestemmingsplan te schorsen. Normaal zou dit geen noemenswaardige uitspraak zijn, ware het niet dat de Afdeling met deze uitspraak een nieuwe koers lijkt te varen met betrekking tot het (benodigde) spoedeisend belang bij een verzoek om een voorlopige voorziening bij een bestemmingsplan.

Hoe zat het met spoedeisend belang?

Bij een ruimtelijke ontwikkeling wordt doorgaans eerst een bestemmingsplan (sinds de inwerkingtreding van de Omgevingswet: een omgevingsplan) vastgesteld en daarna een omgevingsvergunning verleend. Als iemand het niet eens is met een ontwikkeling, kan diegene beroep aantekenen tegen dit bestemmingsplan. Dit beroep zorgt er niet voor dat het bestemmingsplan niet in werking treedt: het beroep tegen een bestemmingsplan heeft geen schorsende werking.

Om te voorkomen dat het bestemmingsplan in werking treedt, moet degene die tegen het bestemmingsplan opkomt een verzoek om een voorlopige voorziening indienen bij de voorzieningenrechter van de Afdeling. Dit is mogelijk op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht. Een verzoek om een voorlopige voorziening schorste onder de Wet ruimtelijke ordening de inwerkingtreding van het bestemmingsplan, totdat op dit verzoek is besloten. Een van de voorwaarden voor zo’n voorlopige voorziening is dat sprake moet zijn van een spoedeisend belang.

Wat zegt de oude jurisprudentie?

In eerdere uitspraken oordeelde de Afdeling dat er sprake was van een spoedeisend belang als er een omgevingsvergunning was aangevraagd op basis van het bestemmingsplan (zie bijvoorbeeld ABRvS 26 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1377). Ook als er nog geen aanvraag was ingediend, maar de initiatiefnemer niet had uitgesloten binnenkort een aanvraag in te dienen, werd spoedeisend belang aangenomen door de Afdeling (zie bijvoorbeeld ABRvS 6 december 2023 ECLI:NL:RVS:2023:4505).

In deze context is ook de Afdelingsuitspraak van 24 oktober 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:4256) interessant. In deze uitspraak oordeelde de Afdeling dat géén sprake was van een spoedeisend belang, omdat de initiatiefnemer nog geen aanvraag voor een omgevingsvergunning had ingediend en aan had gegeven dit binnenkort ook niet te doen.

Koerswijziging spoedeisend belang

Afgelopen dinsdag lijkt de Afdeling een koerswijziging te hebben doorgevoerd ten opzichte van deze jurisprudentie. Wat was er precies aan de hand?

De gemeenteraad van de gemeente Echt-Susteren stelde een bestemmingsplan vast voor het mogelijk maken van varkenshouderijactiviteiten in combinatie met een bezoekerscentrum, vleesatelier en slachterij. In de buurt van het plangebied exploiteert de verzoekster een eigen varkenshouderij. Zij stelde beroep in tegen het bestemmingsplan en verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening om de inwerkingtreding te schorsen. De verzoekster stelde dat er een spoedeisend belang was, omdat er een kans bestond dat er op korte termijn een aanvraag voor een omgevingsvergunning zou worden ingediend.

De voorzieningenrechter gaat hier niet in mee en oordeelt dat hier geen sprake is van een spoedeisend belang. De voorzieningenrechter oordeelt:

Anders dan de voorzieningenrechter in het verleden heeft geoordeeld, is de enkele stelling dat het voornemen bestaat om te gaan bouwen of een vergunningaanvraag in te dienen voor bouwen, onvoldoende om spoedeisendheid aan te nemen bij een verzoek om schorsing van een bestemmingsplan. De praktijk leert immers dat het uitzonderlijk is dat er vooruitlopend op de onherroepelijkheid van een bestemmingsplan daadwerkelijk een aanvraag wordt ingediend en uitvoering wordt gegeven aan een bouwplan.

De voorzieningenrechter van de Afdeling oordeelt dus dat het enkele voornemen om te gaan bouwen of een vergunningaanvraag in te dienen niet langer voldoende is om te spreken van spoedeisend belang bij het verzoek om schorsing van het bestemmingsplan.

De Afdeling kiest hier voor een pragmatische aanpak, gebaseerd op de praktijk. Het komt inderdaad nauwelijks voor dat een initiatiefnemer start met de bouwwerkzaamheden, voordat het bestemmingsplan onherroepelijk is. Dit is namelijk een risico: als het bestemmingsplan wordt vernietigd, moet de initiatiefnemer mogelijk werkzaamheden ongedaan maken, met alle kosten van dien.

Deze uitspraak is ook van toepassing op het omgevingsplan. Hierbij moet vermeld worden dat er wel wijzigingen zijn opgetreden met betrekking tot het verzoek om een voorlopige voorzieningen voor het omgevingsplan. Het belangrijkste verschil is dat onder de Omgevingswet een verzoek om voorlopige voorziening niet automatisch schorsende werking heeft. De schorsende werking bestaat pas als de voorzieningenrechter het verzoek geheel of gedeeltelijk toewijst.

Tot slot

Deze uitspraak van de voorzieningenrechter wijzigt de bestaande jurisprudentie om beter aan te sluiten bij de praktijk. Hierdoor zal er minder snel een spoedeisend belang worden aangenomen in dergelijke procedures.

 

(Beeld: Raad van State/Tineke Dijkstra)

Het bericht Koerswijziging spoedeisend belang Raad van State verscheen eerst op Catch Legal.

Bouwsector opgelet: dit is de Wet kwaliteitsborging voor het bouwen

$
0
0

Samen met de Omgevingswet is op 1 januari 2024 de Wet kwaliteitsborging voor het bouwen (hierna: Wkb) in werking getreden. De Wkb heeft als doel om de kwaliteit van bouwwerken in Nederland te verbeteren en brengt ingrijpende veranderingen met zich mee. In deze blog bespreken we de belangrijkste veranderingen en recente ontwikkelingen.

Wat zijn de belangrijkste veranderingen van de Wkb?

Een van de meest ingrijpende veranderingen is de introductie van kwaliteitsborgers. Dit zijn private toezichthouders die controleren of een bouwwerk voldoet aan de technische vereisten uit het Besluit bouwwerken leefomgeving. De kwaliteitsborgers nemen deze rol over van de gemeente, die voorheen verantwoordelijk was voor de bouwtechnische toetsing. De kwaliteitsborger stelt een borgingsplan op, waarin staat hoe de bouwtechnische voorschriften worden nageleefd en welke maatregelen daarvoor nodig zijn (artikel 3.80 van het Besluit kwaliteit leefomgeving). Aan het einde van de bouw levert de kwaliteitsborger een verklaring af waarin staat dat het bouwwerk voldoet aan alle wettelijke vereisten.

Valt een bouwwerk onder de Wkb dan is geen bouwtechnische omgevingsvergunning meer nodig, een melding bij het bevoegd gezag volstaat dan. Let op: soms zijn er wel andere vergunningen nodig. In het omgevingsplan kan bijvoorbeeld bepaald zijn dat een omgevingsvergunning nodig is en ook als de bouwactiviteit in strijd is met het omgevingsplan is een omgevingsvergunning nodig

Een andere belangrijke verandering is de verhoogde aansprakelijkheid van aannemers. Volgens artikel 7:758, vierde lid, van het Burgerlijk Wetboek blijft de aannemer nu aansprakelijk voor gebreken na oplevering, zelfs als de opdrachtgever ze niet onmiddellijk opmerkt. Dat was vóór de Wkb anders. Toen was de aannemer niet aansprakelijk voor de gebreken die de opdrachtgever ‘redelijkerwijs had moeten ontdekken’ tijdens het moment van oplevering.

Proefprojecten ter voorbereiding

Al voor de invoering van de Wkb zijn er verschillende pilotprojecten uitgevoerd. Deze projecten, die onder de verantwoordelijkheid van het ministerie van Binnenlandse Zaken vielen, waren bedoeld om te testen hoe het nieuwe stelsel van kwaliteitsborging in de praktijk werkt. Een voorbeeld hiervan is te zien in de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam van 11 oktober 2024 (ECLI:NL:RBROT:2024:9972). De bouw van een woning werd als proefproject uitgevoerd volgens de regels van de Wkb. Daarom was geen vergunning nodig. Een melding volstond.

Gefaseerde invoering van de Wkb

De Wkb wordt stap voor stap ingevoerd. Eerder schreven wij een blog over de (uitgestelde) invoering van de Wkb. Op dit moment geldt de wet alleen voor nieuwbouw in ‘gevolgklasse 1’. Dit zijn bouwwerken waarvoor, relatief gezien, beperkte risico’s gelden zoals eengezinswoningen en kleine bedrijfspanden. Op termijn zal de Wkb ook gaan gelden voor bouwwerken in ‘gevolgklasse 2 en 3’. Hieronder vallen bijvoorbeeld ziekenhuizen en monumenten, omdat voor deze bouwwerken de risico’s groter zijn.

Oorspronkelijk was het de bedoeling dat de Wkb vanaf 1 januari 2025 ook zou gelden voor verbouwprojecten. De Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening heeft aangekondigd binnenkort te beslissen over een mogelijke invoering voor verbouw per 1 juli 2025.

Wat betekent dit voor de bouwsector?

De Wet kwaliteitsborging voor het bouwen heeft als doel om de bouwkwaliteit in Nederland te verbeteren. Door de introductie van private kwaliteitsborgers en een verhoogde aansprakelijkheid voor aannemers wordt de verantwoordelijkheid voor bouwkwaliteit meer bij de sector zelf gelegd. De Wkb die nu gedeeltelijk is ingevoerd, wordt de komende periode gefaseerd verder ingevoerd.

Het bericht Bouwsector opgelet: dit is de Wet kwaliteitsborging voor het bouwen verscheen eerst op Catch Legal.

Uitspraak Beurskwartier 1: hoe gebruik je open normen?

$
0
0

Utrecht krijgt een nieuw stadsdeel in het centrum van de stad: het Beurskwartier. Met het bestemmingsplan ‘Beurskwartier 1’ (hierna: bestemmingsplan) wil de gemeente Utrecht een hoogstedelijk woongebied maken met maximaal 3.384 woningen. Op 27 november 2024 heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) een belangrijke uitspraak (ECLI:NL:RVS:2024:4871) gedaan over dit bestemmingsplan. De uitspraak biedt waardevolle inzichten over het gebruik van open normen in bestemmingsplannen en het omgevingsplan. Wij bespreken de belangrijkste overwegingen van de Afdeling en de lessen voor de praktijk.

Open normen en dynamisch verwijzen

In het bestemmingsplan zijn open normen opgenomen, zoals ‘geen onevenredige hinder voor de omgeving’ en ‘een evenredige bijdrage aan het beheersen van klimaatverandering’. Deze normen worden verder uitgewerkt in beleidsregels, dit staat bekend als dynamisch verwijzen. Maar hoe bepaal je of dynamisch verwijzen voldoet aan de juridische eisen? Daarover schreven wij eerder deze blog. Planregels moeten altijd concreet en objectief begrensd zijn. De Afdeling heeft daarvoor in de Belvédère-uitspraak een aantal toetsingscriteria vastgesteld:

  1. Op welke bouw- en gebruiksmogelijkheden de open norm en daarmee de beleidsregel ziet;
  2. In hoeverre de bouw- en gebruiksmogelijkheden waarop de open norm ziet (gedeeltelijk) in de planregels zijn genormeerd;
  3. Wat de aanleiding is voor het werken met een dynamische verwijzing;
  4. Wat de aard en omvang is van het plangebied waarop die open norm ziet;
  5. Op welk facet van de goede ruimtelijke ordening de open norm ziet en welke effecten er voor de omgeving zijn.

Toets open normen in bestemmingplan ‘Beurskwartier 1’

De Afdeling beoordeelt in de uitspraak meerdere open normen uit de planregels van het bestemmingsplan. De Afdeling hanteert de toetsingscriteria uit de Belvédère-uitspraak en kijkt met name of de planregels voldoende inzicht geven in de bouw- en gebruiksmogelijkheden. We bespreken een aantal open normen die de Afdeling toetst hieronder .

Geen onevenredige hinder voor de omgeving

De gemeenteraad van Utrecht heeft in de planregels een open norm opgenomen dat bebouwing hoger dan 30 meter ‘geen onevenredige hinder voor de omgeving’ mag veroorzaken. Deze open norm is volgens de Afdeling voldoende concreet en objectief begrensd. Dit komt doordat de planregels duidelijk maken dat het hier gaat om hinder die verband houdt met de bouwhoogte van een gebouw. De planregels geven ook aan dat de beleidsregels, die de open norm verder invullen, in ieder geval de aspecten schaduwwerking en lichthinder moeten betrekken. In tegenstelling tot eerdere uitspraken, zoals de Belvédère-uitspraak, bieden de planregels verder in dit geval voldoende inzicht in de toegestane bouwmogelijkheden, zoals de maximale bouwhoogte en grondvlakoppervlaktes.

Een evenredige bijdrage aan beperken klimaatverandering

Ook de open norm dat gebouwen ‘een evenredige bijdrage aan het beheersen en beperken van de gevolgen van de klimaatverandering’ moeten leveren, voldoet volgens de Afdeling. De planregels maken duidelijk dat het bijvoorbeeld gaat om maatregelen die leiden tot een efficiënt energiegebruik, voorzieningen voor waterafvoer of groene daken.

Geen afbreuk aan een levendig straatbeeld

De Afdeling oordeelt dat de open norm dat activiteiten die op de begane grond van een gebouw plaatsvinden ‘geen afbreuk aan de beleving van een levendig straatbeeld’ ook voldoende concreet en objectief begrensd is. In de beleidsregels staan welke activiteiten geen afbreuk doen aan een levendig straatbeeld. De Afdeling accepteert dit omdat de planregels verder voldoende inzicht geven in de bouw- en gebruiksmogelijkheden.

In de nabijheid van

Eén open norm acht de Afdeling onvoldoende concreet en objectief begrensd. Het gaat om de bepaling dat torens hoger dan 45 meter op of in de nabijheid van de locaties zoals aangegeven in de schets in de bijlage bij het bestemmingsplan gebouwd moeten worden. Omdat niet concreet en objectief begrensd is wat wordt verstaan onder ‘in de nabijheid’, ontstaat volgens de Afdeling een rechtsonzekere situatie voor de eigenaren van gebouwen rondom Beurskwartier 1. De torens kunnen namelijk zeer dicht bij bestaande bebouwing gebouwd worden.

Conclusie en gevolgen

Na de Belvédère-uitspraak is met deze uitspraak opnieuw duidelijkheid geschept over het opnemen van open normen. Uit de Belvédère-uitspraak volgt dat een open normen concreet en objectief begrensd moet zijn. Uit de Beurskwartier-uitspraak kan geconcludeerd worden dat vooral moet worden gekeken in hoeverre de bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn genormeerd. Als de open norm leidt tot veel rechtsonzekerheid, bij bijvoorbeeld omwonenden, dan zijn de planregels niet voldoende concreet en objectief begrensd.

Bij het opstellen van omgevingsplannen wordt verwacht dat meer gebruik zal worden gemaakt van open normen. Daarmee worden omgevingsplannen flexibeler, een van de doelen van de Omgevingswet. Met de Beurskwartier-uitspraak is duidelijker geworden waar die open normen aan moeten voldoen.

 

Beeld: gemeente Utrecht

Het bericht Uitspraak Beurskwartier 1: hoe gebruik je open normen? verscheen eerst op Catch Legal.

Europa tikt Nederland op de vingers voor schending Vogelrichtlijn

$
0
0

De Europese Commissie heeft een inbreukprocedure tegen Nederland gestart vanwege de structurele schending van de Vogelrichtlijn. Volgens de Europese Commissie heeft Nederland onvoldoende gedaan om weidevogels zoals de grutto te beschermen. Maar hoe steekt die bescherming nou in elkaar? In deze blog gaan wij in op het Europese beschermingsregime van weidevogels, welke verplichtingen daar voor Nederland uit voortvloeien en hoe dit zich uit in het nationale omgevingsrecht. Tot slot komt de verdragsschendingsprocedure tegen Nederland aan bod.

Achteruitgang van weidevogels

Wie op een zonnige lentedag een rondje fietst door de Polder Arkemheen in Nijkerk zal onze nationale weidevogel de grutto waarschijnlijk wel hebben zien zitten. Jaarlijks trekken er vele weidevogels vanuit Afrika naar ons land om in het voorjaar op onze weilanden voedsel te zoeken en te broeden. Weidevogels zoals de grutto, kemphaan, kievit en tureluur hebben grote open kruidenrijke weiden nodig met een hoogwaterpeil. In het hoge gras kunnen de jongen veilig worden uitgebroed en opgroeien. Dit type grasland is noodzakelijk, omdat predatoren zoals roofvogels, vossen en marters op de jonge kuikens uit zijn. Helaas gaat het slecht met deze gebieden. Onze polders hebben tegenwoordig een laagwaterpeil en het gras is vaak kort gemaaid. Voor de weidevogels is dit een probleem, aangezien daarmee het foerageergebied wordt beperkt en de kwetsbaarheid van jonge vogels toeneemt. De grote oorzaak hiervan is gelegen in de intensivering van de landbouw, maar ook werkzaamheden en andere ontwikkelingen rondom weilanden spelen een rol. De gevolgen hiervan zijn duidelijk te zien. De grutto is bijvoorbeeld in de afgelopen vijftig jaar van 120.000 naar 25.000 paren gedaald. Het helpt daarbij niet dat Nederland langdurig en structureel de verplichtingen uit de Vogelrichtlijn niet nakomt. De Europese Commissie heeft daarom op 25 juli 2024 besloten om over te gaan tot een verdragsschendingsprocedure.

Europees beschermingskader de Vogelrichtlijn

Op Europees niveau verplicht artikel 2 van de Vogelrichtlijn de lidstaten van de Europese Unie (hierna: de lidstaten) om de populatie van alle inheemse vogelsoorten op een ecologisch, wetenschappelijk en cultureel verantwoord niveau te houden. Daarbij moet ook worden gelet op de economische en recreatieve belangen.

Niet alleen de vogels, maar ook hun leefgebieden verdienen bescherming. In artikel 3 van de Vogelrichtlijn is daarom een verplichting opgenomen die ziet op gebiedsbescherming. Lidstaten moeten er bijvoorbeeld voor zorgen dat voor alle inheemse vogelsoorten maatregelen worden genomen om een ‘voldoende gevarieerdheid van leefgebieden en een voldoende omvang ervan te beschermen, in stand te houden of te herstellen’. Daarnaast geldt op grond van artikel 4 van de Vogelrichtlijn dat voor de vogelsoorten die zijn opgenomen in bijlage I dat er voor hun leefgebieden specifieke beschermingsmaatregelen worden getroffen zodat deze soorten kunnen voortbestaan en voortplanten.

Een belangrijke bescherming van weidevogels ligt besloten in de verbodsbepaling uit artikel 5 van de Vogelrichtlijn. Op grond van dit artikel worden lidstaten verplicht om maatregelen te treffen die zien op het verbieden van schadelijke handelingen zoals het doden en vangen van vogels of het verstoren en vernielen van nesten. Broedt er een grutto op een weiland? Dan gaat het maaien van dat weiland niet door.

Het nationale beschermingskader

De implementatie van de Europese Vogelrichtlijn vinden we terug in de Omgevingswet en enkele algemene maatregelen van bestuur. Vogel verstorende activiteiten worden op grond van artikel 5.1, lid 2, sub g Omgevingswet aangemerkt als een flora- en faunactiviteit waar een vergunning voor nodig is. Het verbod om zonder vergunning een flora- en faunactiviteit te verrichten is geregeld in artikel 11.37 van het Besluit activiteiten leefomgeving. Zo geldt dit verbod onder andere voor het opzettelijk doden, vangen en verstoren van vogels. Is er dan helemaal niks mogelijk? In sommige gevallen wel. Artikel 8.74j van het Besluit kwaliteit leefomgeving bepaalt namelijk dat er een uitzondering kan worden gemaakt op dit verbod. Daarvoor moet er geen ander alternatief mogelijk zijn dan bijvoorbeeld het verstoren van de vogel. Verder moet het verstoren in het belang zijn van de volksgezondheid, openbare veiligheid of een andere grond uit dit artikel. Ten slotte mag de activiteit niet leiden tot een verslechtering van de gunstige staat van instandhouding van de beschermde vogelsoort. De uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, ECLI:NL:RBNNE:2024:3679 illustreert dit kader. Volgens de rechtbank mocht zowel de kraai als de Canadese gans bestreden worden omdat er geen andere bevredigende oplossing bestond om schade aan gewassen en kwetsbare bodembroeders te voorkomen. Kraaien staan er namelijk om bekend dat zij de eieren en kuikens van vogels eten. De Canadese gans is daarentegen een grazer die schade aan gewassen veroorzaakt.

Inbreukprocedure

Nederland draagt een grote verantwoordelijkheid in de bescherming van de grutto en andere weidevogels. Zo broedt 90% van de grutto’s uit Noordwest-Europa in Nederland. De graslanden in Nederland zijn sterk achteruitgegaan door het intensieve bemesten en maaien. Hierdoor lukt het vele weidevogels niet om hun broedproces te laten slagen. Naast de intensivering van de landouw spelen verstoring door werkzaamheden, recreatie en vermindering van het landschap door bouwprojecten en windmolens een grote rol in de achteruitgang van weidevogels.

Uit onderzoek is gebleken dat Nederland structureel een inbreuk heeft gemaakt op de Vogelrichtlijn en daar nog steeds mee doorgaat. Het gaat in het kader van de Vogelrichtlijn om schendingen van de artikelen 2, 3 en 5. Volgens de Europese Commissie hebben subsidies en andere regelingen van de Nederlandse overheid niet kunnen baten en daarom heeft de Europese Commissie besloten om over te gaan tot een inbreukprocedure.

Hoe nu verder?

Nederland zal nu andere doeltreffende maatregelen moeten nemen om iets te doen aan het afnemende aantal grutto’s. Zo moet Nederland nu met concrete voorstellen komen om aan de Europese Commissie te laten zien dat zij de weidevogels écht gaat beschermen. Hierbij kan worden gedacht aan het beheren van broedgebieden, maar ook financiële steun aan boeren bieden om hun weides te verbeteren voor de vogels is een denkbare optie. Het is dan de vraag of de Europese Commissie akkoord zal gaan met de voorstellen. Wanneer er geen akkoord wordt gegeven, kan de Europese Commissie zelf maatregelen opleggen die Nederland moet gaan uitwerken. Uiteindelijk zal er in Nederland verandering moeten komen op het gebied van weidevogelbescherming. Voor de lokale overheid betekent dit dat zij zich zullen moeten voorbereiden op een strenger pakket aan maatregelen voor gebieds- en soortenbescherming dat recht zal doen aan de weidevogels.

 

Het bericht Europa tikt Nederland op de vingers voor schending Vogelrichtlijn verscheen eerst op Catch Legal.

Omgevingswet-uitspraken uit de maand november! (teller 2024: 2158)

$
0
0

In deze Omgevingswet blogreeks lichten we een aantal uitspraken uit die onder de Omgevingswet zijn gedaan. Deze keer behandelen we interessante uitspraken van de maand november. Zo leest u onder andere over de bouwstop, het overtreden van het omgevingsplan zonder omgevingsvergunning en het vervallen van procesbelang doordat een bouwwerk vergunningvrij is. In een eerder blog die deze maand is verschenen, is ingegaan op een andere uitspraak van de Afdeling over een koerswijziging ten aanzien van het spoedeisend belang. Lees die vooral ook!  

De bouwstop onder de Omgevingswet

De eerste uitspraak die wij bespreken is gedaan door de Rechtbank Midden-Nederland op 16 oktober 2024 (gepubliceerd op 6 november 2024, ECLI:NL:RBMNE:2024:5927). De uitspraak gaat over een bouwstop en een last onder dwangsom die het college heeft opgelegd aan verzoekster. Het doel van de bouwstop en de last onder dwangsom was dat verzoekster de illegale bouwwerkzaamheden direct zou stoppen en niet meer zou hervatten.

De voorzieningenrechter overweegt dat een bouwstop een bijzondere vorm van een last onder bestuursdwang is. Deze bijzondere vorm van een last onder bestuursdwang houdt in dat direct gestopt moet worden met de illegale bouwactiviteit en dat, als daaraan niet wordt voldaan, het bevoegd gezag de activiteit zal beëindigen. Voorheen stond de bevoegdheid tot het opleggen van een bouwstop in artikel 5.17 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). In de Omgevingswet vind je de bouwstop niet terug. Er geldt enkel de algemene grondslag uit artikel 18.1 van de Omgevingswet. Dit artikel omvat de algemene bestuursrechtelijke handhavingsbevoegdheid. Ook na de invoering van de Omgevingswet kan het bevoegd gezag dan ook een bouwstop opleggen en als daaraan geen opvolging wordt gegeven, dan kan het bevoegd gezag de activiteit beëindigen.
Om ervoor te zorgen dat de illegale bouwactiviteit niet wordt herstart, kan samen met de bouwstop een last onder dwangsom worden opgelegd. Onder de Wabo was dit ook toegestaan. Deze last onder dwangsom heeft het doel heeft om de beëindigde illegale bouwactiviteit gestopt te houden. Met deze uitspraak wordt de bouwstop en de grondslag hiervoor bevestigd.

Uit de rechtspraak volgt dat bij een bouwstop geen legalisatieonderzoek hoeft te worden gedaan. De voorzieningenrechter bevestigt dat deze jurisprudentielijn ook onder de Omgevingswet blijft gelden.

Bouwstop ziet niet op vergunde en vergunningsvrije bouwwerkzaamheden

In de uitspraak van 1 november 2024 (ECLI:NL:RBDHA:2024:18419) beslist de voorzieningenrechter op de verzoeken om voorlopige voorziening van verzoekers tegen twee besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Ook in deze rechtszaak staat een opgelegde bouwstop centraal.

Verzoekers betwisten niet dat een omgevingsvergunning nodig is voor sommige bouwwerkzaamheden. Deze omgevingsvergunningen zijn ook aangevraagd, maar nog niet zijn verleend en tot die tijd mogen de bouwwerkzaamheden dan ook niet worden uitgevoerd. In zoverre is er ook geen reden om een voorlopige voorziening te treffen.

Verzoekers vragen aan de rechter of zij de bouwwerkzaamheden mogen afmaken aan de serre waarvoor al wél een omgevingsvergunning is verleend. Verzoekers vragen ook toestemming om bouwwerkzaamheden af te ronden waarvoor helemaal geen vergunning voor nodig is. Het college heeft ter zitting toegelicht dat de bouwstop is bedoeld om de bouwwerkzaamheden te stoppen waarvoor geen omgevingsvergunning is verleend. De vergunde bouwwerken en de vergunningsvrije bouwwerken vallen volgens het college niet onder de bouwstop en werkzaamheden daaraan mogen worden voortgezet. Partijen hebben afgesproken zo spoedig mogelijk in overleg te treden om duidelijk te krijgen welke bouwwerkzaamheden verzoeker mag verrichten. Door deze oplossing, kan de voorzieningenrechter het verzoek afwijzen.

In helikoptervlucht: belangenafweging bij het overtreden van het omgevingsplan

De Rechtbank Midden-Nederland heeft op 1 november 2024 (ECLI:NL:RBMNE:2024:6313) een uitspraak gedaan over helikoptervluchten vanaf een perceel in Baarn. De Stichting Behoud de Eemvallei heeft verzocht om preventieve handhaving tegen deze helikoptervluchten. Volgens de stichting is het gebruiken van de gronden als helikopteropstijg- en landingsplaats in strijd met het (tijdelijk deel) van het omgevingsplan. Het opstijgen en landen vindt plaats op gronden met de bestemming ‘Agrarisch met landschappelijke en natuurlijke waarden’. Binnen die gronden is extensief recreatief medegebruik mogelijk.

De voorzieningenrechter vindt het gebruik van de gronden als opstijg- en landingsplaats mogelijk passend binnen de functie extensief recreatief medegebruik. Het definitief beantwoorden van die vraag, is voor de voorzieningenrechter niet goed mogelijk in deze spoedprocedure waardoor hij in het midden laat of het college preventief had moeten handelen.

Vervolgens weegt de voorzieningenrechter de belangen af van enerzijds de exploitant van de helikoptervluchten en anderzijds de stichting. Volgens de voorzieningenrechter heeft de stichting vooral belang bij het behoud van flora- en fauna en Natura 2000-gebieden in de buurt. De bescherming hiervan is primair geregeld in de Omgevingswet met flora- en fauna-activiteiten en Natura 2000-activiteiten, waarvoor het college van gedeputeerde staten het bevoegd gezag is. De mogelijke overtreding in kwestie gaat voornamelijk om ruimtelijk relevante belangen, waar het dus de stichting in beginsel niet om te doen is. De voorzieningenrechter oordeelt daarom voorlopig dat het college niet preventief had hoeven te handhaven en wijst het verzoek af.

Vergunningvrij onder de Omgevingswet zorgt voor ontbreken procesbelang

In de uitspraak van 22 november 2024 (ECLI:NL:RBOVE:2024:6183) beoordeelt de Rechtbank Overijssel het beroep tegen een verleende omgevingsvergunning voor het realiseren van een erfafscheiding. Omdat de aanvraag voor 1 januari 2024 is ingediend, is de Wabo op de aanvraag van toepassing. Wanneer de rechter het beroep gegrond verklaart, wordt de omgevingsvergunning herroepen. Het gevolg is dan dat de erfafscheiding zonder omgevingsvergunning is gebouwd, maar moet het college dan wel handhavend optreden?

De rechtbank oordeelt dat onder de Omgevingswet voor de erfafscheiding geen vergunning meer nodig is. Dat betekent dat wat de rechtbank ook zal oordelen, de erfafscheiding mag blijven staan. Het beroep is daarom volgens de rechtbank niet-ontvankelijk wegens het vervallen van het procesbelang.

 

Het bericht Omgevingswet-uitspraken uit de maand november! (teller 2024: 2158) verscheen eerst op Catch Legal.

De Afdeling advisering: klimaatdoelstellingen ver uit zicht

$
0
0

In 2016 zijn 169 lidstaten van de Verenigde Naties bij elkaar gekomen op de zogeheten Klimaattop van Parijs. Hier is een baanbrekend akkoord uitgekomen, het Klimaatakkoord. In dit akkoord zijn ambitieuze doelstellingen opgenomen om klimaatopwarming zo veel mogelijk te beperken. Na meerdere kritische rapporten (bijvoorbeeld van het Planbureau voor de Leefomgeving), bevestigde ook de Afdeling advisering van de Raad van State eind oktober 2024: we liggen niet op koers om deze doelstellingen te behalen. Hoe de Afdeling advisering tot deze conclusie is gekomen en wat precies de wettelijke grondslag is voor het Nederlandse klimaatbeleid, leest u in onderstaand blog!

Juridisch kader van de klimaatdoelstellingen 

In 2016 heeft de Europese Unie, mede namens Nederland, haar handtekening gezet onder het Klimaatakkoord van Parijs (hierna: het Klimaatakkoord). Het voornaamste doel van het Klimaatakkoord is de klimaatopwarming te beperken tot 2 graden Celsius, met een duidelijk zicht op een beperking tot 1,5 graden Celsius. Hiervoor is vereist dat de CO2-uitstoot in 2030 met 39% verminderd is ten opzichte van 1990. Per 2050 moet de uitstoot van broeikasgassen met 95% zijn afgenomen om dit doel te bereiken. Als deze CO2-vermindering wordt bereikt, lijken de gevolgen van klimaatverandering nog beheersbaar.

Klimaatakkoord vertaalt in de Klimaatwet

Nederland heeft de doelen uit het Klimaatakkoord vertaald in de Klimaatwet. Deze Klimaatwet is, in lijn met internationale afspraken die nog na het Klimaatakkoord zijn gemaakt, nóg ambitieuzer. Zo staat in artikel 2, tweede lid, van de Klimaatwet dat Nederland ernaar streeft om de emissies van broeikasgassen met 55% te verminderen ten opzichte van 1990 in 2030, 6% meer dan afgesproken op de Klimaattop. Daarnaast heeft Nederland als doel om volledig CO2-neutraal te zijn in 2050.

Hoewel in het Klimaatakkoord doelstellingen zijn vastgelegd, zijn de lidstaten vrij om te bepalen hóe ze aan deze doelstellingen gaan voldoen. In Nederland zijn daarvoor drie instrumenten geïntroduceerd: het vijfjaarlijkse klimaatplan, de tweejaarlijkse Voortgangsrapportage en de jaarlijkse klimaatnota.

Het klimaatplan

Het klimaatplan is in 2021 voor het eerst vastgesteld, genaamd het Integraal Nationaal Energie- en Klimaatplan 2021-2030. Zoals in artikel 4 van de Klimaatwet staat, moet dit plan eens in de vijf jaren worden vastgesteld.  Het eerste klimaatplan mag gelden van 2021 tot 2030, zo volgt uit artikel 4, derde lid van de Klimaatwet. Het klimaatplan bevat onder andere de maatregelen om de voorgenomen CO2-verminderingen te bereiken en een overzicht van de financiële gevolgen van het beleid voor huishoudens, bedrijven en overheden. In het huidige klimaatplan is bijvoorbeeld beleid opgesteld over windenergie op zee, het stimuleren van elektrisch (personen)vervoer en het terugdringen van emissies in de veehouderij.

Op de voorbereiding van het klimaatplan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. Dat betekent dat zienswijzen naar voren kunnen worden gebracht tegen het klimaatplan. Er staat geen beroep open.

De tweejaarlijkse Voortgangsrapportage

Iedere twee jaar wordt over de voortgang en de uitvoering van het klimaatplan gerapporteerd. Dit wordt de tweejaarlijkse Voortgangsrapportage genoemd. Als deze rapportage daartoe aanleiding geeft, kunnen aanvullende maatregelen worden genomen. In 2023 is de eerste voortgangsrapportage gepubliceerd en aan de Europese Commissie gestuurd. De destijds bevoegde Minister voor Klimaat en Energie stuurde over deze rapportage een Kamerbrief. De rapportage gaf aanleiding om de doelen van het klimaatplan aan te scherpen in een ‘update’. Vanwege deze aanscherping zijn ook nieuwe maatregelen opgesteld, die in juni 2024 definitief zijn vastgelegd. In 2025 vindt de tweede Voortgangsrapportage plaats, die uitgaat van de nieuwe doelen.

Jaarlijkse klimaatnota

Ieder jaar stuurt de verantwoordelijke minister (momenteel: Minister voor Klimaat en Groene Groei) de (concept) klimaatnota naar de Eerste en Tweede Kamer. In deze nota staat bijvoorbeeld de voortgang van de realisatie van het klimaatbeleid en de financiële gevolgen van significante ontwikkelingen die afwijken van het klimaatbeleid. De (concept) klimaatnota gaat niet alleen naar de Eerste en Tweede Kamer, maar ook naar de Afdeling advisering van de Raad van State (hierna: de Afdeling advisering).

Toets Afdeling advisering

De Afdeling advisering toetst de onderdelen van het hierboven opgesomde klimaatbeleid. Om het klimaatplan te beoordelen heeft de Afdeling advisering een toetsingskader opgesteld. Dit kader kan ook als startpunt gebruikt worden om de (concept) klimaatnota en de Voortgangsrapportage te toetsen.

Dit opgestelde toetsingskader is niet in beton gegoten: al bij de ontwikkeling ervan heeft de Afdeling advisering aangegeven dat het toetsen van het klimaatbeleid een nieuwe taak is. Vandaar dat de toets door bijvoorbeeld nieuwe inzichten kan wijzigen.

Onderdelen van het toetsingskader

Het toetsingskader bestaat uit vier onderdelen. Als eerste toetst de Afdeling advisering in hoeverre het klimaatplan bijdraagt aan het bereiken van de klimaatdoelen. Hierbij betrekt de Afdeling advisering onder andere hoe het klimaatplan omgaat met onzekerheden tussen 2030-2050 en hoe het zich verhoudt tot internationale en Europese (beleids)verplichtingen. In het tweede onderdeel toetst de Afdeling advisering aan bestuurlijke- en uitvoeringsaspecten. Bij deze toets staat de verdeling van taken en verantwoordelijkheden tussen overheden centraal. Er wordt ook aandacht besteed aan de uitvoerbaarheid voor bedrijven en burgers, bijvoorbeeld door te kijken in hoeverre de voorgestelde maatregelen reëel zijn. Als derde onderdeel beoordeelt de Afdeling advisering economische afwegingen. De Afdeling advisering gaat bijvoorbeeld na of het klimaatplan voldoende inzicht geeft in de (verdeling van de) kosten van het klimaatbeleid. Ook moet het plan voldoende inzicht bieden in de economische effecten van het gevoerde beleid. De vierde en laatste toets is de juridische beoordeling van het klimaatplan. Bij dit onderdeel bekijkt de Afdeling advisering hoe de voorgestelde maatregelen zich verhouden tot het Nederlands recht en of er bijvoorbeeld nadere regelgeving nodig is.

Klimaatdoelstellingen zijn uit zicht

De Afdeling advisering heeft in 2021, 2022, 2023 en 2024 een advies uitgebracht over de (concept) klimaatnota’s van die jaren. Het eerste jaar trapt de Afdeling advisering kritisch af: de klimaatdoelstellingen zijn uit zicht. Er moet meer nationale regie komen in bestuur én in uitvoering.  Op 10 januari 2022 treedt kabinet Rutte IV aan, die aan het eind van dat jaar de (concept) klimaatnota presenteert. Deze nota is opgesteld in lijn met het ambitieuze regeerakkoord en biedt vooruitgang ten opzichte van 2022. De Afdeling advisering dringt aan om deze ambitieuze beleidsvoornemens ook daadwerkelijk om te zetten in concrete uitvoeringsagenda’s. Waar in 2022 voorzichtig positief geadviseerd werd, zet de Afdeling advisering in 2023 weer alle signalen op rood. Alle beleidsvoornemens van het kabinet moeten volledig, op tijd én met maximaal effect worden uitgevoerd wil het kabinet de doelen behalen. Er is een tekort aan mensen, middelen en materialen, met onvoldoende duidelijkheid hoe deze knelpunten worden opgelost.

“Neem zo snel mogelijk effectieve maatregelen”

Vervolgens treedt in juli 2024 het nieuwe kabinet-Schoof aan. Uit het regeerakkoord volgt direct dat het onderwerp klimaat niet hoog op het prioriteitenlijstje staat van dit kabinet. De aangeleverde concept-klimaatnota 2024 wordt bij de Afdeling advisering niet goed ontvangen. Er wordt sterk aangedrongen op zo snel mogelijk effectieve maatregelen nemen. Zelfs als het lukt om deze maatregelen te treffen, bestaat er alsnog maar een hele kleine kans om de wettelijke doelen te behalen. De Afdeling advisering stuurt aan op zekerheid, continuïteit en adequate uitvoering van het beleid.

Dit zorgt ervoor dat de minister van Klimaat en Groene Groei, Sophie Hermans, zich in een ware spagaat bevindt. Meer maatregelen zijn simpelweg nodig om de klimaatdoelen te halen. Maar onder de coalitie is daar weinig draagvlak voor. Hoe dit verder afloopt binnen het kabinet, is onbekend. Wel is bekend dat er onmiddellijk een efficiënte aanpak moet komen willen we nog in de buurt komen van het behalen van de doelstellingen zoals gesteld in de Klimaatwet.

Vragen? Stuurt gerust een bericht!

Het bericht De Afdeling advisering: klimaatdoelstellingen ver uit zicht verscheen eerst op Catch Legal.

Intern salderen weer vergunningplichtig!

$
0
0

De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft op 18 december 2024 twee bepalende uitspraken gedaan over intern salderen. Intern salderen houdt in dat eerder vergunde stikstofruimte kan worden gebruikt bij het toestaan van nieuwe projecten. De Afdeling bepaalde in de Logtsebaan-uitspraak uit 2021 dat hiervoor geen vergunningplicht gold. Hier komt de Afdeling nu op terug. We geven een korte samenvatting van de uitspraken van de Afdeling en de gevolgen daarvan.

Intern salderen: hoe het was

Activiteiten die gevolgen kunnen hebben op Natura 2000-gebieden, kunnen natuurvergunningplichtig zijn. Er wordt een voortoets uitgevoerd, als hieruit blijkt dat er geen significante negatieve gevolgen op een Natura 2000-gebied optreden, is een natuurvergunning niet vereist.

Mochten deze negatieve gevolgen niet kunnen worden uitgesloten, geldt een vergunningplicht en moet een passende beoordeling worden gemaakt. Als uit deze passende beoordeling volgt dat de natuurlijke kenmerken van een gebied niet worden aangetast, kan de vergunning worden verleend.

In de Logtsebaan-uitspraak oordeelde de Afdeling dat intern salderen in de voortoets mocht worden betrokken. Intern salderen houdt in dat voor een eerdere activiteit, op basis van een natuurvergunning of milieutoestemming, een bepaalde hoeveelheid stikstofuitstoot was toegestaan. Bij de nieuwe activiteit wordt deze eerder toegekende uitstootruimte gebruikt door de emissies met elkaar te verrekenen. Door deze verrekening verviel vaak de vergunningplicht en kon een passende beoordeling achterwege gelaten worden. Hier werd veel gebruik van gemaakt.

Intern salderen niet meer toegestaan in de voortoets

Op 18 december 2024 veranderde de Afdeling haar koers. Deze wijziging brengt de, tot dusverre uiteenlopende, rechtspraak in lijn met de Europese rechtspraak.

De Afdeling oordeelde dat intern salderen niet langer mag worden meegenomen in de voortoets. Dit betekent dat de activiteit op zichzelf moet worden beoordeeld, los van eerder vergunde stikstofruimte. Als significante gevolgen niet kunnen worden uitgesloten, geldt een vergunningplicht. Dan moet er ook een passende beoordeling worden gemaakt, waarbij intern salderen nog wel als mitigerende maatregel mag worden meegenomen.

Wat betekent dit?

De twee uitspraken van de Afdeling hebben gevolgen voor zowel vergunning- als handhavingsprocedures. In een latere blog gaan wij dieper in op het kader dat de Afdeling geeft voor intern salderen. Hieronder geven wij de meest in het oog springende gevolgen aan.

Gevolgen vergunningprocedure

Deze gewijzigde rechtspraak is direct van toepassing in lopende én toekomstige natuurvergunningprocedures. Dit betekent dat intern salderen niet meer mag worden betrokken bij de vraag of er een natuurvergunning nodig is (in de voortoets). Wel mag intern salderen worden betroken bij de vraag of de natuurvergunning mag worden verleend (in de passende beoordeling).

Gevolgen handhaving

Als gevolg van deze uitspraken zijn er projecten waarbij tussen 2020 en 2025 gebruik is gemaakt van intern salderen, waar dat met terugwerkende kracht niet mocht. Hier zou het bevoegd gezag op kunnen handhaven. Hiervoor is een overgangsperiode van vijf jaar (tot 1 januari 2030) opgenomen, waarin het bevoegd gezag niet handhavend kan optreden.

Beleidsregels intern salderen

Omdat intern salderen weer vergunningplichtig is, kan het bevoegd gezag hierover beleidsregels vaststellen. Deze beleidsregels kunnen, net zoals bij de beleidsregels voor extern salderen, bijvoorbeeld zien op het afromen van een bepaald percentage van de referentiesituatie, of op de omvang van de referentiesituatie.

Tot slot

Het staat vast dat de recente uitspraken van de Afdeling gevolgen hebben voor het toch al complexe stikstofdossier. In een volgende blog gaan wij in op de invulling die de Afdeling geeft aan intern salderen. Heeft u vragen of wilt u meer weten, neem vooral contact op!

 

 

 

Het bericht Intern salderen weer vergunningplichtig! verscheen eerst op Catch Legal.


Omgevingswet-uitspraken uit de maand december (teller 2024: 2401)

$
0
0

In deze Omgevingswet blogreeks lichten we een aantal uitspraken uit die onder de Omgevingswet zijn gedaan. In dit laatste onderdeel van de blogreeks, bespreken we de noemenswaardige uitspraken van de maand december! Met in deze maand de eerste uitspraak over het wijzigen van het omgevingsplan, een uitspraak over participatie en een uitspraak over het ontbreken van procesbelang.

Eerste uitspraak Omgevingsplan

Op 18 december 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:5222) deed de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) de eerste uitspraak over een omgevingsplanwijziging van de gemeente Aalsmeer. De uitspraak ziet op het door het college vaststellen van de wijziging van het omgevingsplan “TAM omgevingsplan hoofdstuk 22 a – Jan Lunenberg Oever 9-16”. Deze wijziging ziet op het herstellen van een fout in het vorige bestemmingsplan. Daarin stond dat een omgevingsvergunning voor de bouw van een gebouw alleen mocht worden verleend nadat is aangetoond dat voor deze hoofdgebouwen een binnenwaarde van maximaal 35 dB(A) gegarandeerd kan worden. Daarin had ‘gemiddelde’ moeten staan in plaats van ‘maximaal’.

Degene die bij de Afdeling tegen de wijziging van het omgevingsplan opkomt, wil een jachthaven gaan exploiteren naast de geluidgevoelige woningen. Hij vreest dat dat niet kan omdat de exploitatie van de jachthaven het toegestane geluidniveau zal overschrijden. Voordat de Afdeling oordeelt over de wijziging van het omgevingsplan geeft zij, voor het eerst, het toetsingskader weer:

Het college neemt een besluit tot wijziging van het omgevingsplan met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Het college heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of met het besluit tot wijziging van het omgevingsplan sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot wijziging van het omgevingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.

Vervolgens oordeelt de Afdeling dat het besluit tot wijziging van het omgevingsplan niet in strijd is met een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Het bestemmingsplan liet de geluidgevoelige woningen al toe. Er komen geen mogelijkheden voor het bouwen van extra woningen bij. Daarnaast heeft het college toegelicht dat met een maatwerkvoorschrift kan worden afgeweken van deze geluidwaarden zodat de bedrijfsvoering van de jachthaven niet wordt beperkt.

Uitspraak participatie

De rechtbank Amsterdam is in een interessante uitspraak van 17 december 2024 (ECLI:NL:RBAMS:2024:7981) ingegaan op de vraag of voldoende is gedaan aan participatie voorafgaand aan de aanvraag omgevingsvergunningen voor het kappen van bomen. Tegen de verleende omgevingsvergunningen heeft een omwonende beroep. Daarnaast heeft zij de voorzieningenrechter verzocht voorlopige voorzieningen te treffen zodat de kap voorlopig niet kan plaatsvinden. De voorzieningenrechter beslist met deze uitspraak op de voorlopige voorzieningen en de beroepen.

De omwonende stelt dat de vergunninghouder onvoldoende aan participatie heeft gedaan. Volgens haar heeft geen overleg met omwonenden plaatsgevonden en is niet geantwoord op naar voren gebrachte bezwaren en klachten. Daarnaast stelt zij dat de vergunninghouder heeft nagelaten de bewoners te informeren.

De Omgevingswet stelt geen eisen aan participatie. Wel moet een aanvrager van een omgevingsvergunning aangeven of participatie heeft plaatsgevonden en, zo ja, hoe en welk resultaat dit heeft opgeleverd. Dit volgt uit artikel 7.4 van de Omgevingsregeling.

De voorzieningenrechter oordeelt dat de vergunninghouder voldoende aan participatie heeft gedaan. Er is vooraf een enquête afgenomen onder de omwonenden. De resultaten van de enquête heeft de vergunninghouder verwerkt in een schets waar omwonenden op mochten reageren. Naar aanleiding van de reacties op de schets, is een ontwerpplan opgesteld door de vergunninghouder waar omwonenden wederom op konden reageren. Daarnaast heeft de vergunninghouder borden met het voornemen in het wandelgebied geplaatst en een bewonersavond georganiseerd. Tot slot merkt de voorzieningenrechter op dat participatie niet betekent dat de aanvrager van een vergunning alle reacties moet overnemen. De omwonende heeft met het geschetste participatietraject (ruim) voldoende gelegenheid gehad tot inspraak. Dat de participatie tot een ander resultaat heeft geleid dan dat zij wenst, betekent niet dat de participatie onvoldoende is geweest.

Uitspraak omgevingsvergunning beperkte milieutoets

De laatste uitspraak (rechtbank Limburg, 5 december 2024, ECLI:NL:RBLIM:2024:8146) die in deze blog wordt besproken gaat over het besluit tot intrekken van een omgevingsvergunning beperkte milieutoets (obm). (De obm was een vergunningplicht die werd toegepast op specifieke milieubelastende activiteiten die niet volledig vergunningvrij waren, maar ook geen uitgebreide milieueffectbeoordeling vereisten.) Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit. De uitspraak van de Rechtbank Limburg ziet op de vraag of de eiser nog een procesbelang heeft omdat de obm onder de Omgevingswet niet meer bestaat. De obm in kwestie ziet op het demonteren van autowrakken.

Eiser wil dat de obm weer van kracht wordt. De rechtbank overweegt dat het bereiken van dit doel niet meer mogelijk is aangezien het instrument van de obm niet meer bestaat sinds de inwerkingtreding van de Omgevingswet op 1 januari 2024. Voor het demonteren van autowrakken is geen vergunningplicht in plaats van de obm gekomen, maar gelden de algemene regels van het Besluit activiteiten leefomgeving. De gestelde schade van €500.000,- betreft schade die is ontstaan in een civiele procedure tussen eiser en de verhuurder van het perceel (zie de uitspraak van de rechtbank Limburg van 5 juni 2024 ECLI:NL:RBLIM:2024:4895). Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank dat er geen verband is tussen deze schade en het intrekken van de obm, zodat hierin geen procesbelang gelegen is. Gelet hierop heeft eiser geen belang meer bij een inhoudelijke behandeling van het door hem ingestelde beroep.

Tot slot: het einde van onze Omgevingswet-reeks

In 2024 hebben wij u met plezier en interesse meegenomen in de rechtspraak onder de Omgevingswet. Vanaf januari tot en met nu hebben wij per maand de wat ons betreft belangrijkste uitspraken van rechtbanken en de Afdeling besproken.

De (rechts)ontwikkeling stopt niet, deze blogreeks evenmin. We stappen wel over naar een nieuwe vorm. Daarover leest u snel meer. Houd dus vooral onze website in de gaten. Heeft u vragen over de Omgevingswet? Neem gerust contact met ons op.

 

 

Het bericht Omgevingswet-uitspraken uit de maand december (teller 2024: 2401) verscheen eerst op Catch Legal.

Vergunningsvrij bouwen? Alles over de regels in de Omgevingswet

$
0
0

Iedereen die van plan is om iets te bouwen zal zich al gauw afvragen: heb ik een omgevingsvergunning nodig? In veel gevallen is dit wel zo, maar in een aantal gevallen is een omgevingsvergunning niet nodig en kan er gelijk worden gebouwd. Bepaalde bouwactiviteiten zijn namelijk vergunningvrij. Welke bouwwerken vergunningvrij kunnen worden gebouwd is opgenomen in wet- en regelgeving. Sinds 1 januari 2024 is de Omgevingswet in werking getreden waardoor in andere wet- en regelgeving moet worden gekeken voor de beoordeling of de bouwactiviteit vergunningvrij is. In deze blog bespreken we wat er precies anders is onder de Omgevingswet en leggen wij stap voor stap uit hoe beoordeeld kan worden en of er sprake is van een vergunningvrije bouwactiviteit.

Hoe werkte vergunningvrij bouwen voorheen?

Voor 1 januari 2024 gold de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). In de Wabo werd bepaald dat het verboden was om zonder omgevingsvergunning te bouwen (artikel 2.1, eerste lid, onder a, Wabo). Ook werd in de Wabo bepaald dat hierop wel uitzonderingen mochten worden gemaakt. De uitzonderingen waren opgenomen in artikel 2 en 3 van het Besluit omgevingsrecht (Bor). Concreet betekende dit dat als een bouwactiviteit genoemd werd in artikel 2 of 3 van Bijlage II bij het Bor, de bouwactiviteit vergunningvrij uitgevoerd kon worden. De bouwactiviteit kon dus direct uitgevoerd worden zonder een omgevingsvergunning bij de gemeente aan te vragen.

Hoe werkt vergunningvrij bouwen nu onder de Omgevingswet?

Sinds 1 januari 2024 is de Omgevingswet in werking getreden. De Wabo en het Bor zijn daarmee komen te vervallen. De regels over wanneer een omgevingsvergunning nodig is om iets te bouwen, zijn nu te vinden in de Omgevingswet, het Besluit bouwwerken leefomgeving en de gemeentelijke omgevingsplannen. Deze regels bevatten bepalingen over het gebruik van een gebouw, bijvoorbeeld of het bedoeld is voor wonen of voor winkels. Daarnaast bevatten zij ook regels over het uiterlijk van bouwwerken. Op dat laatste richten we ons in deze blog.

In het gemeentelijke omgevingsplan stelt de gemeente zelf regels op over de fysieke leefomgeving. Denk bijvoorbeeld aan de maximale hoogte van gebouwen of de afstand tussen bouwwerken. Sinds de inwerkingtreding van de Omgevingswet op 1 januari 2024 heeft iedere gemeente één omgevingsplan. Maar nog lang niet alle gemeenten hebben sindsdien al hun eigen regels kunnen opstellen. Voor deze gemeenten geldt automatisch een standaard omgevingsplan, dat door de rijksoverheid is opgesteld en standaardregels bevat (ook wel bekend als de Bruidsschat). Dit wordt het tijdelijke deel van het omgevingsplan genoemd. Het tijdelijke deel vervalt zodra de gemeente haar eigen regels heeft vastgesteld. Op dat moment gelden dan de nieuwe, door de gemeente vastgestelde regels. Het is daarom belangrijk om te controleren of uw gemeente al een eigen omgevingsplan heeft vastgesteld of nog gebruikmaakt van de standaardregels van de Bruidsschat.

Niet alleen het omgevingsplan is nieuw geïntroduceerd bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet. De Omgevingswet maakt ook een onderscheid tussen een technisch deel en een ruimtelijk deel van een bouwactiviteit. Deze splitsing noemen we ‘de knip’. Voor beide delen is in sommige gevallen een aparte omgevingsvergunning nodig.

Wat houdt de knip in?

Onder de Omgevingswet is de omgevingsvergunning opgesplitst in twee aparte omgevingsvergunningen. De omgevingsvergunning voor de omgevingsplanactiviteit (het ruimtelijke deel) en de omgevingsvergunning voor de technische bouwactiviteit (het technische deel). Deze vergunningplichten zijn opgenomen in art. 5.1, eerste en tweede lid, onder a van de Omgevingswet. Het gevolg hiervan is dat dit beoordeeld moet worden voor zowel het ruimtelijke als het technische deel, om te bepalen of een bouwwerk vergunningvrij kan worden gebouwd. Het is namelijk mogelijk dat de omgevingsplanactiviteit wel vergunningvrij is, terwijl dat voor de technische bouwactiviteit niet het geval is en andersom.

Omgevingsvergunning voor de omgevingsplanactiviteit

Voor de omgevingsplanactiviteit gelden de regels die zien op het uiterlijk van de bouwwerken. Denk hierbij aan regels die zien op de bouwhoogte en plaatsing van het bouwwerk. Dergelijke regels zijn te vinden in het (tijdelijk deel van het) omgevingsplan van de betreffende gemeente. Omdat de regels in het omgevingsplan staan, wordt deze vergunning dan ook de vergunning voor de omgevingsplanactiviteit genoemd.

Vergunningvrije gevallen

De hoofdregel is dat het verboden is om zonder omgevingsvergunning een omgevingsplanactiviteit te verrichten (artikel 5.1, eerste lid, onder a, Omgevingswet). Wel is de mogelijkheid geboden om vergunningvrije gevallen aan te wijzen. De vergunningplicht geldt niet voor bouwactiviteiten die zijn opgenomen in:

  • Artikel 2.29 van het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl). Dit zijn bouwactiviteiten die vanuit de rijksoverheid zijn aangewezen als vergunningvrij. Ook spelen de overige bouwregels van het (tijdelijk deel van het) omgevingsplan geen rol. Voor deze bouwwerken is dus geen vergunning voor de omgevingsplanactiviteit nodig.
  • Artikel 22.27 van het tijdelijk deel van het omgevingsplan. Dit zijn bouwactiviteiten die, zolang het omgevingsplan nog niet is vastgesteld in ieder geval, vergunningvrij zijn. Wanneer een gemeente al wel een omgevingsplan heeft, komt het Omgevingsplan, tijdelijke deel dus te vervallen. Het is daarom belangrijk om na te gaan of uw gemeente al een omgevingsplan heeft vastgesteld of nog niet. Aandachtspunt is verder dat de bouwactiviteit nog wel aan de andere bouwregels uit het tijdelijk deel van het omgevingsplan moet voldoen. Een aanvullende beoordeling of de bouwactiviteit voldoet aan de bouwregels van het tijdelijk deel van het omgevingsplan is dus nodig. Deze regels zijn doorgaans opgenomen in het bestemmingsplan of een beheersverordening.
  • Artikel 22.36 van het tijdelijk deel van het omgevingsplan. Dit zijn bouwactiviteiten die, zolang het omgevingsplan nog niet is vastgesteld in ieder geval, vergunningvrij zijn. Wanneer een gemeente al wel een omgevingsplan heeft, komt het Omgevingsplan, tijdelijke deel dus te vervallen. Het is daarom belangrijk om na te gaan of uw gemeente al een omgevingsplan heeft vastgesteld of nog niet. De omgevingsplanactiviteit voldoet automatisch aan de bouwregels van het tijdelijk deel van het omgevingsplan. Een aanvullende beoordeling of de bouwactiviteit voldoet aan de bouwregels van het tijdelijk deel van het omgevingsplan is dus niet nodig.

Wanneer er geen vergunningplicht geldt voor de omgevingsplanactiviteit van de voorgenomen bouwactiviteit, is er geen omgevingsvergunning nodig. Dit betekent alleen niet dat je direct met de bouwactiviteit kunt starten. Er moet namelijk ook worden gekeken of er een vergunningplicht geldt voor de technische bouwactiviteit.

Omgevingsvergunning voor de technische bouwactiviteit

Deze omgevingsvergunning heeft betrekking op de technische bouwkwaliteit. Dit zorgt er onder andere voor dat de veiligheid van het bouwwerk wordt gewaarborgd. Voor bouwactiviteiten met een complexere constructie is vaak sneller een omgevingsvergunning voor de technische bouwactiviteit nodig.

In beginsel is het verboden om zonder omgevingsvergunning een technische bouwactiviteit te verrichten (artikel 5.1, tweede lid, onder a, Omgevingswet). Wel is de mogelijkheid geboden om vergunningvrije gevallen aan te wijzen.

Voor de technische bouwactiviteit schrijft de wet alleen voor welke bouwactiviteiten wel vergunningplichtig zijn. De activiteiten die vergunningplichtig zijn, staan beschreven in artikel 2.25 en 2.26 van het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl). Valt de voorgenomen bouwactiviteit niet onder de activiteiten die in deze artikelen worden genoemd, dan is deze vergunningvrij voor de technische bouwactiviteit.

Valt de voorgenomen bouwactiviteit wél onder artikel 2.25 of 2.26 van het Bbl, dan kan deze alsnog vergunningvrij zijn. Dit is het geval wanneer de bouwactiviteit staat in artikel 2.27 van Bbl. Hierin zijn uitzonderingen op de vergunningplicht opgenomen. Als de bouwactiviteit in artikel 2.27 van het Bbl wordt genoemd, is deze dus vergunningvrij voor het technische deel. Daarnaast kan op grond van artikel 2.27, eerste lid, onder a, van het Bbl in plaats van een vergunningplicht een meldingsplicht gelden. In dat geval hoeft de bouwactiviteit alleen aan de gemeente gemeld te worden, zonder dat een omgevingsvergunning hoeft te worden aangevraagd.

 

 

Andere vergunningen

Naast een omgevingsvergunning voor de omgevingsplanactiviteit en de technische bouwactiviteit kan het zijn dat er aanvullende vergunningen zijn vereist. Bijvoorbeeld als er sprake is van een gemeentelijk- of rijksmonumenten of ontgrondingen (de hoogte van een terrein veranderen). Ook gelden er voor cultureel erfgoed weer net andere regels rondom vergunningvrij bouwen.

Hoe vraag je vergunningen aan?

Het aanvragen van een omgevingsvergunning of een melding doen van een bouwactiviteit gaat via het Omgevingsloket. Dit kan via de website van het Omgevingsloket of via de post. De vergunningen kunnen in één keer of apart worden aangevraagd.

Onze juristen helpen u graag verder met een gratis eerste gesprek over uw bouwproject. Neem vandaag nog contact met ons op!

 

 

Het bericht Vergunningsvrij bouwen? Alles over de regels in de Omgevingswet verscheen eerst op Catch Legal.

Bouwen in landelijk gebied: meer woningbouw in de polder?

$
0
0

Op 1 januari 2025 is de Omgevingsverordening Noord-Holland 2022 gewijzigd (hierna: OVNH). En dat is goed nieuws voor de woningbouw. Met de wijziging is het namelijk wat makkelijker geworden om in het landelijk gebied van de provincie Noord-Holland woningen te bouwen. In deze blog licht ik de wijzigingen toe.

Bouwen buiten het stedelijk gebied

Kort gezegd wordt in de (oude en huidige) OVNH onderscheid gemaakt tussen het stedelijk gebied en het landelijk gebied. Als ‘Landelijk gebied’ zijn in Noord-Holland gebieden aangewezen zonder woningbouw of bedrijvigheid. Daar (woning)bouw realiseren is lastig en soms zelfs in het geheel niet mogelijk (bijvoorbeeld in het Landelijk Gebied Metropoolregio Amsterdam). Met de aanpassing van de OVNH op 1 januari 2025 wordt het bouwen van woningen buiten het stedelijk gebied eenvoudiger. Het doel? Bestaande kernen vitaal houden en de woningbouwopgave niet alleen binnenstedelijk op te hoeven lossen.

Woningbouw in landelijk gebied

Landelijk gebied Woningbouw in het landelijk gebied is per 1 januari 2025 in principe toegestaan, zolang de woningbouw direct grenst aan een kern of dorsplint. Dit geldt ook voor het Landelijk Gebied Metropoolregio Amsterdam. Met de wijziging van de OVNH is het verder mogelijk geworden om in ‘Beschermd Landschap’ te bouwen. Beschermde landschappen vallen in het landelijk gebied en zijn in de OVNH aangewezen omdat ze landschappelijk, aardkundig, ecologisch of cultuurhistorisch van bijzondere waarde zijn. Voorheen was bouwen in die landschappen verboden. Nu niet meer, zolang de ontwikkeling niet meer bedraagt dan 25 woningen. De ontwikkeling moet wel nog aan extra vereisten voldoen, zoals dat de aantasting van het beschermd landschap zoveel als mogelijk wordt voorkomen, dat natuurinclusief wordt gebouwd en een deel van de woningen wordt gerealiseerd als sociale huurwoningen.

Kortom, het wordt voor gemeenten en projectontwikkelaars eenvoudiger om woningen te realiseren op plekken waar dat voorheen niet kon. De provincie Noord-Holland heeft een handig schema ontworpen om te zien of de woningbouw in het landelijk gebied is toegestaan. (klik erop om hem te vergoten.)

Woningbouw Landelijk Gebied
(Bron: Provincie Noord-Holland)

Makkelijker binnenstedelijk woningen bouwen

De nieuwe OVNH bevat nog een kleine wijziging. In de regionale woonakkoorden wordt vastgelegd waar per regio woningen gebouwd gaan worden. Extra woningen bouwen buiten het woonakkoord om, is in beginsel niet mogelijk. Tot eind vorig jaar gold dit verbod niet voor het bouwen van maximaal 11 binnenstedelijke woningen. Deze uitzondering is verruimd: gemeenten mogen nu zonder of buiten het woonakkoord om binnenstedelijk 25 woningen bouwen.

Hebben we volgend jaar een volle polder?

Zo snel zal het niet gaan. Het vergt veel inspanning van zowel de gemeente als een projectontwikkelaar om nieuwe woningbouw te realiseren. Maar deze wijziging maakt het ontwikkelen wel iets gemakkelijker om te bouwen in landelijk gebied. Wilt u weten of woningbouw bij u in de buurt mogelijk is, neem dan contact op met een van onze juristen; een verkennend eerste gesprek kunt u bij ons vrijblijvend aanvragen.

Het bericht Bouwen in landelijk gebied: meer woningbouw in de polder? verscheen eerst op Catch Legal.

Financiële uitvoerbaarheid en de Omgevingswet; Show me the money!

$
0
0

Bij het vaststellen van een ruimtelijk plan spelen niet alleen omgevingsaspecten zoals geluid, licht en natuur een rol. Het plan moet ook (financieel) uitvoerbaar zijn. Hieronder maak ik een vergelijking tussen de financiële uitvoerbaarheid onder de oude en de nieuwe wetgeving.

Hoe was het?

Onder de Wro was het zo dat het voor de gemeenteraad bij de vaststelling van een bestemmingsplan duidelijk moest zijn of er genoeg geld was om ook daadwerkelijk tot uitvoering over te gaan (artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening). Je wil omwonenden namelijk niet confronteren met de (mogelijk nadelige) gevolgen van een ruimtelijk plan waar toch niet voldoende geld voor is of blijkt te zijn (zie: ABRvS, 6 mei 2015).

Uit de hiervoor genoemde uitspraak volgt dat de gemeenteraad veel ruimte heeft bij het bepalen of het plan financieel uitvoerbaar is. De gemeenteraad moet kunnen onderbouwen dat een redelijk denkend persoon ook zou moeten menen dat er genoeg geld is voor de ontwikkeling (zie: ABRvS, 11 mei 2022 en ABRvS, 22 maart 2023). Met andere woorden, er moet een redelijke verwachting zijn dat het plan financieel kan worden uitgevoerd. Gevolg van deze toch wel lage drempel was dat een beroep dat er te weinig geld zou zijn voor een ontwikkeling meestal niet slaagde. Een uitzondering hierop is de Feyenoord City-uitspraak. De omstandigheden in die zaak waren echter nogal specifiek waarbij een groot deel van de financiering afhing van de Betaald Voetbalorganisatie Feyenoord en juist die organisatie een bepaalde commitment niet kon/wilde geven.

Hoe is het nu?

In de Omgevingswet is geen artikel opgenomen vergelijkbaar met het Bro. Uit de toelichting bij het Omgevingsbesluit volgt dat hierdoor de onderzoekslasten verminderen (Stb. 2018, 290, p. 106). Maar uit de toelichting volgt ook dat van het bevoegd gezag mag worden verwacht dat geen plan wordt vastgesteld dat onuitvoerbaar is want dat zou in strijd zijn met een evenwichtige functietoedeling. Bovendien is het in strijd met het evenredigheidsbeginsel om regels te stellen die iemand verplichten iets te doen wat simpelweg niet kan, zoals een ontwikkeling uitvoeren waar geen geld voor is. Volgens de wetgever moet vastgesteld kunnen worden ‘dat zich geen omstandigheden voordoen op grond waarvan het op voorhand aannemelijk is dat de ontwikkeling die in het omgevingsplan is voorzien niet kan worden gerealiseerd’ en ‘alleen als evident is dat een functie onuitvoerbaar is, moet het toedelen daarvan achterwege blijven.’

De financiële uitvoerbaarheidstoets uit het oude recht is daarmee vervangen door een financiële onuitvoerbaarheidstoets.

De rekening graag

De vraag die ik heb, is of er ooit in absolute zin te weinig geld is voor een plan? Het blijft een momentopname waarbij geen rekening kan of wordt gehouden met de mogelijkheid dat binnen een paar maanden extra vermogen beschikbaar komt of bouwkosten flink dalen. Het omgekeerde is daarmee overigens ook waar.

Wilt u een keer sparren over de financiële of juridische haalbaarheid van een plan? Of heeft u vragen over de blog? Een eerste gesprek met één van onze juristen is bij Catch Legal altijd vrijblijvend!

 

Het bericht Financiële uitvoerbaarheid en de Omgevingswet; Show me the money! verscheen eerst op Catch Legal.

Uitspraak over BOPA: vijf padelbanen in plaats van drie tennisbanen blijft overeind

$
0
0

De voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland heeft op 12 december 2024 een interessante uitspraak  gedaan over de buitenplanse omgevingsplanactiviteit (BOPA) (gepubliceerd op 16 januari 2025, ECLI:NL:RBMNE:2024:6862). Deze zaak draaide om een verleende omgevingsvergunning voor het vervangen van drie tennisbanen door vijf padelbanen. Omwonenden menen dat de vergunning niet kan worden verleend met het oog een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.

Geluidseffecten binnen de normen

Omwonenden stellen dat de geluidsnormen worden overschreden. Volgens omwonenden is er sprake van een ‘rustig woongebied’, in de zin van de VNG handreiking ‘Activiteiten en milieuzonering Omgevingsweg 2024’ (VNG handreiking). Dit zou volgens hen leiden tot strengere geluidsnormen, die gelet op het akoestisch onderzoek worden overschreden. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Laren voerde aan dat er sprake is van het gebiedstype ‘gemengd gebied met wonen’, waardoor er minder strenge geluidsnormen gelden. De voorzieningenrechter ziet onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat het college van strengere geluidsnormen had moeten uitgaan.

Daarnaast stellen de omwonenden dat er in het akoestisch onderzoek uit is gegaan van verkeerde uitgangspunten. Er is volgens omwonenden namelijk meer speeltijd op de padelbanen en een hogere gemiddelde bezettingsgraad op het terras. De voorzieningenrechter oordeelt dat de geluidbelasting binnen de normen blijft, zelfs wanneer er wordt uitgegaan van de door omwonenden voorgestelde uitgangspunten.

Verkeerseffecten beperkt

Omwonenden voeren aan dat de aanleg van vijf padelbanen leidt tot een aanzienlijke toename van verkeersbewegingen. Volgens hen is het verkeersrapport onvoldoende onderbouwd en zij betwisten het ontbreken van een nulmeting.

Een aanvullende toelichting van de verkeerskundige toont aan dat de toename van het verkeer beperkt blijft tot maximaal 1 à 2 procent van de wegcapaciteit per etmaal. De berekeningen zijn gebaseerd op kencijfers van het CROW en een worst case scenario. De voorzieningenrechter kan deze onderbouwing volgen.

Alternatieve locaties niet beter

Tot slot voeren verzoekers aan dat er meer geschikte locaties beschikbaar zijn, zoals een oefenveld op het sportterrein. Vergunninghouder stelt dat dit alternatief niet haalbaar is, onder meer vanwege het intensieve gebruik van het oefenveld. Ook andere alternatieve locaties zijn niet doorgezet vanwege het aspect geluid.

De voorzieningenrechter komt tot het oordeel dat niet is gebleken dat er sprake is van een alternatieve locatie waarbij een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren.

Conclusie

De voorzieningenrechter ziet geen gebreken in het bestreden besluit die ervoor zorgen dat de verleende omgevingsvergunning in bezwaar geen stand kan houden. Het belang van de vergunninghouder bij de aanleg van de padelbanen weegt daarom zwaarder dan de belangen van omwonenden. De omgevingsvergunning blijft in stand.

Deze uitspraak onderstreept hoe zorgvuldig een EFTAL-onderbouwing moet zijn bij een BOPA. De nadruk op aspecten zoals geluid, verkeer en locatiealternatieven illustreert hoe breed de toetsing bij een evenwichtige toedeling van functies aan locaties kan zijn.

Heeft u vragen over omgevingsrecht of wilt u advies over uw specifieke situatie? Neem gerust contact op met ons team van experts!

 

 

Het bericht Uitspraak over BOPA: vijf padelbanen in plaats van drie tennisbanen blijft overeind verscheen eerst op Catch Legal.

Eindelijk weer grip op de volkshuisvesting!

$
0
0

In 2025 zal een belangrijke stap worden gezet in de verbetering van de Nederlandse volkshuisvesting. Dit jaar wil de Tweede Kamer namelijk het wetsvoorstel Wet versterking regie volkshuisvesting (hierna: wetsvoorstel) behandelen. In dit blog leg ik de vier verbeterdoelen uit en de belangrijkste instrumenten om die doelen te halen.

Regie volkshuisvesting bij de overheid

Het Rijk, provincies en gemeenten zijn straks verplicht een volkshuisvestingsprogramma vast te stellen. In dit programma wordt aangegeven hoeveel en waar zal worden gebouwd. Ook staat hierin voor wie gebouwd wordt, zodat er genoeg woningen zijn ook voor ouderen en studenten.

Om de coördinatie tussen de overheden te verbeteren, wordt ‘volkshuisvesting’ als maatschappelijk doel aan de Omgevingswet gevoegd. Het gevolg: in de omgevingsvisies wordt opgenomen hoe aan dit doel invulling wordt gegeven. Weliswaar zijn de omgevingsvisie vooral zelfbindend, maar lagere overheden kunnen omgevingsvisies van hogere overheden niet negeren.

Daarnaast wordt als taak aan de Omgevingswet gevoegd ‘Het bevorderen van een evenwichtige samenstelling van de woningvoorraad’. Zo wordt expliciet dat alle instrumenten van de Omgevingswet ook voor deze taak kunnen worden ingezet. Het Rijk en de provincies kunnen daardoor instructieregels stellen en instructies geven over volkshuisvestingsprogramma’s, bijvoorbeeld over de regionale afstemming. Maar de instructieregels en de instructies kunnen ook zien op omgevingsverordeningen en omgevingsplannen. Via een getrapte instructie kan het Rijk de provincie opdragen weer een instructie op te leggen waarmee gemeenten bijvoorbeeld kunnen worden verplicht het omgevingsplan aan te passen zodat het voorziet in voldoende bouwlocaties voor bepaalde woningen.

Versnellen!

Het tweede doel is versnellen. Om de doorlooptijden van beroepsprocedures te verkorten zal aan de Omgevingswet worden toegevoegd dat projecten kunnen worden aangewezen waarvan versnelde uitvoering noodzakelijk is vanwege zwaarwegende maatschappelijke belangen. In het ontwerpbesluit versterking regie volkshuisvesting (Bvrv) zijn thans aangewezen woningbouwprojecten van twaalf woningen of meer in een aaneengesloten gebied. De aanwijzing geldt tot 1 januari 2031.

Voor zo’n project gelden de volgende versnellingsmogelijkheden:

  1. Vervanging van huidige beroep in twee instanties door beroep in één instantie bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
  2. Uitspraak binnen zes maanden.
  3. Geen beroepsgronden na afloop beroepstermijn (uitsluiten pro-forma).
  4. Versnelde behandeling van beroep kan ook nog worden toegepast (zie afdeling 8.2.3 van de Awb).

Iedereen een woning

Het derde doel is zorgen voor voldoende betaalbare woningen. In het Bvrv is de verplichting voor het Rijk en de provincies opgenomen dat op nationaal, provinciaal en regionaal niveau twee derde van de nieuwbouw betaalbare woningen moeten zijn.

Gelijke kansen voor urgente woningzoekenden

Het wetsvoorstel verplicht tot slot dat alle gemeenten in hun huisvestingsverordening een urgentieregeling opnemen en dit onderling af te stemmen. Dit laatste zorgt voor een evenwichtige verdeling en bijdrage per gemeente. In de urgentieregeling wordt vastgelegd welke groep recht op urgentie heeft. Denk aan jongeren die uitstromen uit de jeugdzorg of slachtoffers van huiselijk geweld.

Benieuwd naar wat het wetsvoorstel betekent voor uw situatie? Onze juristen staan voor u klaar! Vraag vrijblijvend een eerste verkennend gesprek aan en ontdek hoe wij u kunnen helpen.

 

Het bericht Eindelijk weer grip op de volkshuisvesting! verscheen eerst op Catch Legal.

Omgevingsvergunning dakopbouw: vergunninghouder hoeft niet te stoppen met bouwen

$
0
0

Op 31 december 2024 is voor de tweede maal deze maand (de uitspraak is gepubliceerd in januari) een uitspraak (ECLI:NL:RBROT:2024:13160) gedaan over een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplan activiteit (BOPA). Weliswaar een voorlopige voorziening, maar de uitspraak geeft weer een kijkje in de wijze van toetsing van een BOPA door de rechtbank.

Omvang van de procedure

Voor het bouwplan van vergunninghouder, dat bestaat uit het vervangen van het dak van de woning en de nok met een dakopbouw verhogen, zijn twee vergunningen verleend. De BOPA en de omgevingsvergunning voor technische bouwactiviteit. Alleen tegen de BOPA is bezwaar gemaakt en een voorlopige voorziening gevraagd (om het besluit te laten schorsen). Wees er dus bedacht op dat toestemmingen apart verleend kunnen worden.

Participatie

De omwonende vindt dat de vergunninghouder onvoldoende heeft geparticipeerd. De vergunninghouder heeft bij de aanvraag aangegeven dat hij enkele buren informeel heeft gesproken en de vraag ligt voor of dat voldoende is.
Op basis van de Omgevingswet moet aanvrager (slechts) aangegeven óf derden zijn betrokken. In dit geval volgt uit het gemeentelijk participatiebeleid ook geen participatieplicht. De voorzieningenrechter ziet daarom geen reden om te schorsen.

Herstellen in de beslissing op bezwaar

Deze voorlopige voorziening vindt plaats terwijl de gemeente nog op het bezwaarschrift moet beslissen. In de bezwaarschriftenprocedure kan de gemeente gebreken in de vergunning herstellen.

De voorzieningenrechter ziet op de ingebrachte luchtfoto’s geen duidelijke hoogteverschillen die evident wijzen op een verkeerde meting. Daarnaast is er bij het bepalen van de hoogte rekening gehouden met de hoogte van woningen in de omgeving, zowel wat planologisch is toegestaan als de bestaande situatie. De voorzieningenrechter kan deze motivering volgen. De gemeente kan daarnaast de onduidelijkheden over de wijze van meten over de hoek en de hoogte van de dakhelling herstellen in bezwaar.

De voorzieningenrechter vindt vervolgens dat niet voldoende is onderbouwd of de dakopbouw geen onacceptabele hinder oplevert. Dit motiveringsgebrek, dat ook kan worden hersteld, ziet op drie ruimtelijke aspecten; lichtinval, privacy en privaatrechtelijke belemmering. De voorzieningenrechter merkt op dat deze aspecten bij een evenwichtige toedeling van functies aan locaties betrokken moeten worden bij de belangenafweging.

Privacy en de privaatrechtelijk belemmering

Over de onderdelen privacy en de privaatrechtelijk belemmering is de rechter kort. Omdat het overstek van de dakopbouw ongewijzigd blijft ten opzichte van de bestaande situatie, is van dat laatste geen sprake. Over privacy oordeelt de voorzieningenrechter dat alleen bestaande ramen worden vernieuwd. Dat de raamopeningen met het bouwplan mogelijk iets groter worden, doet daar verder niet aan af.

Of de dakopbouw de lichtinval in de woning van verzoeker beperkt en in welke mate, kan zonder bezonningsonderzoek niet worden gezegd. En hoewel dat onderzoek nog niet is uitgevoerd, maakt dit volgens de voorzieningenrechter niet dat het besluit moet worden geschorst. Bezonning is één van de vele onderdelen dat deel uitmaakt van de belangenafweging en zelfs wanneer er vermindering van licht is, hoeft dit geen doorslaggevende betekenis te hebben.

Conclusie

De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. En hoewel er nog werk aan de winkel is voor de gemeente, lijkt met een goede onderbouwing deze BOPA de eindstreep te halen.

 

 

Het bericht Omgevingsvergunning dakopbouw: vergunninghouder hoeft niet te stoppen met bouwen verscheen eerst op Catch Legal.


Rechter betrekt gezondheid bij toetsing evenwichtige toedeling van functies aan locaties van dakopbouw in Altena

$
0
0

De voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft uitspraak gedaan over een omgevingsvergunning voor een dakopbouw in de gemeente Altena. De zaak draait om de vraag of de vergunning terecht is verleend, ondanks dat de dakopbouw afwijkt van het tijdelijk deel van het omgevingsplan. De rechter oordeelt dat de vergunning voldoet aan de toets van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties, zoals is opgenomen in het Besluit kwaliteit leefomgeving.

Te hoge goot en inbreuk op de privacy en gezondheid

Vergunninghoudster had een aanvraag ingediend voor een dakopbouw op haar woning. De buurman, die bezwaar heeft gemaakt, stelt in beroep dat de dakopbouw in strijd is met het omgevingsplan omdat de maximale goothoogte wordt overschreden. Volgens het omgevingsplan mag de goothoogte niet hoger zijn dan 0,30 meter boven de eerste verdiepingsvloer van de woning. De geplande dakopbouw heeft een goothoogte van 5,2 meter en overschrijdt daarmee deze norm. Dit staat tussen partijen niet ter discussie.

Verder voert de buurman aan dat de dakopbouw een ernstige inbreuk maakt op de privacy van zijn gezin. Hij vreest dat de bouw zal leiden tot inkijk op zijn achtererf, wat vooral nadelig zou zijn voor zijn minderjarige zoon, die autisme heeft.

Evenwichtige toedeling van functies aan locaties

De kern van de juridische toets ligt bij de vraag of de dakopbouw in lijn is met het criterium van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Dit criterium is een open norm die volgt uit de Omgevingswet en vervangt de vroegere toets op ‘goede ruimtelijke ordening’ onder de Wet ruimtelijke ordening. Het college van burgemeester en wethouders had geoordeeld de leefomgeving niet onaanvaardbare zou worden aangetast en dat de vergunning daarom kon worden verleend.

Geen negatieve impact op straatbeeld, verkeersveiligheid of gezondheid

De rechter volgt deze redenering en stelt vast dat de dakopbouw aan de achterzijde van de woning geen negatieve invloed heeft op het straatbeeld of de verkeersveiligheid. Bovendien is de afstand van vijf meter tot de erfgrens voldoende om te voldoen aan de privaatrechtelijke eisen van artikel 5:50 van het Burgerlijk Wetboek, waardoor er geen sprake is van een privaatrechtelijke belemmering.

Verder wijst de voorzieningenrechter erop dat de privacybelangen van de buurman zijn meegewogen in de bezwaarfase, en oordeelt dat er onvoldoende bewijs is geleverd voor een directe negatieve impact op de gezondheid van de zoon. De enkele vrees voor inkijk kan, volgens de rechter, geen doorslaggevende rol spelen. Dat de rechter het gezondheidsaspect betrekt bij zijn oordeel is bijzonder, en is nieuw onder de Omgevingswet.

Daarnaast benadrukt de rechter dat de woning van verzoeker binnen de bebouwde kom ligt, waar buren nu eenmaal enige hinder van elkaar moeten dulden.

Omgevingsvergunning terecht verleend

De voorzieningenrechter concludeert dat het college de omgevingsvergunning in redelijkheid heeft mogen verlenen, nu de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Het beroep van de buurman is daarom ongegrond en het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen.

 

 

 

Het bericht Rechter betrekt gezondheid bij toetsing evenwichtige toedeling van functies aan locaties van dakopbouw in Altena verscheen eerst op Catch Legal.

Vergunningvrij een airco plaatsen: wat zijn de regels?

$
0
0

Het is nog fris buiten, maar voor je het weet stijgen de temperaturen. Zorg dat je deze zomer koel blijft door het plaatsen van een airconditioning installatie! Maar mag je zo’n installatie zomaar plaatsen, of is daar een vergunning voor nodig? Deze vraag zal in deze blog worden beantwoord. Het vergunningvrij plaatsen van een airco hangt af van verschillende factoren, zoals de hoogte van de installatie, de plek waar deze wordt geplaatst en de hoeveelheid geluid. In deze blog leggen we uit wanneer een airco vergunningvrij kan worden geplaatst en aan welke geluidsnormen je moet voldoen.

Is een vergunning nodig voor het plaatsen van een airco?

Bij het plaatsen van een airco-installatie zijn er twee relevante vergunningen:

  1. De omgevingsvergunning voor de technische bouwactiviteit
  2. De omgevingsvergunning voor de omgevingsplanactiviteit bouwen

In veel gevallen is een airco-installatie vergunningvrij, maar daarvoor moet aan een aantal voorwaarden worden voldaan:

Technische bouwactiviteit

Voor de technische bouwactiviteit geldt dat een airco zonder vergunning mag worden geplaatst als deze niet hoger is dan vijf meter vanaf de (oorspronkelijke) grond en er geen wijzigingen worden aangebracht aan de draagconstructie van het gebouw. Dit betekent dat de installatie geen dragende wanden, balken of andere constructieve elementen mag beïnvloeden. Indien de airco wordt geplaatst op een gebouw is het van belang dat dit gebouw ook over de vereiste vergunningen beschikt. Is dit niet het geval? Dan is de installatie niet vergunningvrij voor de technische bouwactiviteit.

Omgevingsplanactiviteit bouwen

Daarnaast speelt de omgevingsplanactiviteit bouwen een rol. Hier draait het vooral om de locatie waarop je de installatie wil plaatsen. Wanneer een airco op de grond wordt geplaatst, mag de airco niet hoger worden geplaatst dan één meter van de grond en mag het een maximale oppervlakte twee vierkante meter zijn. Onder deze voorwaarde is de airco in principe vergunningvrij.

Staat de airco niet op de grond? Dan zijn de geldende regels afhankelijk van het omgevingsplan van jouw gemeente. Voor de meeste gemeenten is dezelfde regel opgenomen in hun omgevingsplan. In deze gemeente geldt dat een airco zonder vergunning mag worden geplaatst als deze niet verder dan een halve meter uitsteekt vanaf de gevel.

Twijfel je? Dan is het verstandig om de situatie te laten beoordelen voordat je een airco laat plaatsen.

Geluidsnormen: hoe stil moet een airco zijn?

Naast de vergunningsregels gelden er ook geluidsnormen voor airco-installaties. Een buiten geplaatste airco mag niet meer dan 40 decibel aan geluid produceren als de woning aan een andere woning grenst.

Bij de beoordeling van het geluid wordt gekeken naar het hoogste geluidsniveau op de perceelgrens en wordt het geluidsniveau gemeten bij het maximale toerental. Heeft de airco een aparte dag- en nachtstand? Dan wordt gemeten op het toerental van de dagperiode en wordt het gemeten geluidsniveau vervolgens vijf decibel in mindering gebracht.

Voorkom problemen en laat je goed adviseren

Het plaatsen van een airco lijkt misschien een eenvoudige ingreep, maar juridisch gezien zijn er verschillende regels waar je rekening mee moet houden. Van de vergunningplicht tot de geluidsnormen: een verkeerde keuze kan leiden tot juridische problemen.

Checklist: Wanneer mag een airco vergunningvrij worden geplaatst?

Een airconditioninginstallatie kan zonder vergunning worden geplaatst als:

  • De installatie niet hoger dan 5 meter van de grond wordt geplaatst en de draagconstructie van het gebouw niet wordt gewijzigd.
  • Als de installatie op de grond is geplaatst is de installatie niet hoger is dan 1 meter, met een maximum oppervlakte van 2 vierkante meter.
  • Als de installatie niet op de grond is geplaatst steekt de installatie niet verder dan 0,5 meter uit van de buitenmuur en het gebouw waar de airco op wordt geplaatst heeft (indien vereist) de verplichte vergunning.
  • De installatie voldoet aan de geluidsnorm van maximaal 40 decibel.

Het bericht Vergunningvrij een airco plaatsen: wat zijn de regels? verscheen eerst op Catch Legal.

Meer woningen, minder regels: zo versnelt de Wvrv de bouw

$
0
0

Er moeten woningen gebouwd worden. Veel woningen. De Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening Mona Keijzer ziet met het wijzigen van het wetsvoorstel Wet versterking regie volkshuisvesting van haar voorganger, nog meer mogelijkheden om sneller het tekort te verminderen. In deze blog bespreek ik de wijzigingen die Mona Keijzer voorstelt.

Wvrv: de wet die woningbouw sneller en eenvoudiger moet maken

In maart 2024 is door voormalig Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening Hugo de Jonge het wetsvoorstel Wet versterking regie volkshuisvesting (hierna: Wvrv) gedaan. De Wvrv zal het Rijk, provincies en gemeenten verplichten om in volkshuisvestingprogramma’s vast te leggen welke woningbouwopgave er speelt en hoe zij deze gaan oplossen. De volkshuisvestingsprogramma’s moeten daarbij onder andere de bouw van betaalbare woningen voorschrijven. Verder wordt in de Wvrv het verkorten van rechterlijke procedures mogelijk gemaakt, wordt bouwen in het buitengebied makkelijker en gaan minder regels gelden voor de bouw van mantelzorgwoningen. Als laatste wordt voorgesteld de verdeling van urgente woningzoekenden nationaal te regelen. Het wijzigingsvoorstel van Mona Keijzer moet de bouw van woningen nog eenvoudiger maken.

Wijziging 1: Volkshuisvestingsprogramma

De eerste wijziging die wordt voorgesteld ziet op de volkshuisvestingsprogramma’s. De verplichting om in de programma’s te beschrijven hoe tenminste 30% aan sociale huurwoningen zal worden gebouwd gold al voor gemeenten en wordt met dit voorstel uitgebreid naar het Rijk en de provincies. Met deze verruiming wordt ook op provinciaal en landelijk niveau gestuurd op de bouw van betaalbare woningen.

Wijziging 2: Buiten de stad bouwen? Geen extra onderbouwing meer nodig

Het is voor gemeenten verplicht om bij wijziging van het omgevingsplan te onderbouwen waarom er behoefte is aan deze ontwikkeling en, voor zover de ontwikkeling plaatsvindt in het buitengebied, niet binnenstedelijk in deze behoefte kan worden voorzien. Dit is de ‘ladder voor duurzame ontwikkeling’. Met het wetsvoorstel uit 2024 zal deze ‘ladder’ uitgezet worden voor woningbouw tot 50 woningen. De wijziging van de Wvrv zet de ladder verder uit, waardoor bij woningbouw helemaal niet meer onderbouwd hoeft te worden dat er een behoefte aan is en dat die behoeft niet binnenstedelijk kan worden opgelost.

Wijziging 3: Mantelzorg- en familiewoningen vaker vergunningvrij 

In de Wvrv stond al dat het bouwen van mantelzorgwoningen op eigen erf makkelijker wordt. Zo komt er een algemene instructieregel die gemeenten verplicht bepaalde mantelzorgwoningen vergunningvrij te maken. Mona Keijzer wil deze instructieregel ook laten gelden voor familiewoningen (woningen voor familieleden in de eerste graad). De exacte kaders hiervan worden nog verder uitgewerkt.

Wat betekent dit voor jou?

Met de Wvrv zou de woningbouw moeten versnellen. En met de wijzigingen van Mona Keijzer schieten de woningen straks misschien als paddenstoelen uit de grond. De meeste winst valt voor concrete plannen denk ik te behalen in de verruiming van vergunningvrij bouwen en het voor woningbouw volledig uitzetten van de ‘ladder’. Heb je plannen voor een mantelzorgwoning of wil je weten wat deze veranderingen voor jou betekenen? Neem contact op, wij denken graag met je mee! Onder het huidig recht hebben wij successen behaald met mantelzorgwoningen.

Het bericht Meer woningen, minder regels: zo versnelt de Wvrv de bouw verscheen eerst op Catch Legal.

Specifieke zorgplicht: waarom een ecologisch onderzoek niet altijd volstaat

$
0
0

De voorzieningenrechter heeft bepaald dat een initiatiefneemster in strijd handelde met de specifieke zorgplicht voor beschermde soorten. Dat terwijl uit een ecologisch onderzoek bleek dat geen kerkuilen of andere beschermde dieren aanwezig waren. Het college van Gedeputeerde Staten van Gelderland (GS) legde de werkzaamheden stil en legde een last onder dwangsom op zodat de werkzaamheden niet zouden worden hervat.

De specifieke zorgplicht

De specifieke zorgplicht uit artikel 11.27 van het Besluit activiteiten leefomgeving verplicht een initiatiefnemer om alle maatregelen te treffen die redelijkerwijs verwacht mogen worden om gevolgen voor beschermde soorten te voorkomen. Dit betekent onder meer dat voorafgaand aan werkzaamheden voldoende onderzoek moet worden gedaan naar de aanwezigheid van beschermde dieren.

Achtergrond van de zaak

De initiatiefneemster is voornemens om op een perceel gebouwen te slopen en vier nieuwe woningen te realiseren. Op 11 december 2024 werd tijdens een controle door GS vastgesteld dat er werkzaamheden plaatsvonden zonder dat er afdoende onderzoek was verricht naar de aanwezigheid van beschermde dieren. In een van de te slopen gebouwen werden sporen van een kerkuil aangetroffen. De werkzaamheden moesten wegens overtreding van de specifieke zorgplicht daarom direct stil worden gelegd. Een week later, op 18 december 2024, legde GS een last onder dwangsom van € 50.000 op om de werkzaamheden gestaakt te houden.

Volgens verzoekster had zij wél aan haar zorgplicht voldaan door verschillende ecologische onderzoeken uit te voeren. Uit een onderzoek uit februari 2023 bleek dat er geen kerkuilen aanwezig waren. Volgens verzoekster had zij dus alle maatregelen getroffen die redelijkerwijs van haar verwacht mochten worden.

Schending van de zorgplicht

De voorzieningenrechter vond dat verzoekster niet voldoende maatregelen had getroffen. De rechter vond een recent natuurwaardenonderzoek uit maart 2024, dat ook was uitgevoerd in opdracht van verzoekster, doorslaggevend. In dat onderzoek werd vastgesteld dat er openingen in de gebouwen waren waar kerkuilen doorheen konden. Het rapport adviseerde om voorafgaand aan de werkzaamheden nader onderzoek uit te voeren. Verzoekster heeft dit advies niet opgevolgd en is gestart met de sloopwerkzaamheden.

De voorzieningenrechter oordeelt dat verzoekster de specifieke zorgplicht heeft geschonden. Van verzoekster mocht worden verwacht dat zij nader onderzoek zou doen op basis van de aanbevelingen uit het meest recente rapport. Omdat zij dat niet heeft gedaan, mocht GS handhavend optreden.

Lessen voor de toekomst?

Een interessante vraag is wat de voorzieningenrechter had geoordeeld als het nieuwe onderzoek er niet was geweest. Had initiatiefneemster zich dan wel alleen op het ecologische rapport uit 2023 mogen baseren? De vraag beantwoorden is ingewikkeld, temeer omdat uit de uitspraak niet volgt of de van belang zijnde openingen ook al aanwezig waren toen het vorige onderzoek werd gedaan. Misschien was het onderzoek van initiatiefneemster gewoon niet goed genoeg. In het algemeen lijkt het verstandig om hoe jong of oud een onderzoek is, na te gaan of er geen veranderde omstandigheden zijn waardoor nieuw onderzoek gedaan moet worden. Ons advies: Houd rekening met de actuele situatie, en baseer je niet zomaar op (oudere) onderzoeken.

 

Het bericht Specifieke zorgplicht: waarom een ecologisch onderzoek niet altijd volstaat verscheen eerst op Catch Legal.

Geurhinder en cannabis: rechter geeft duidelijkheid over handhaving op basis van het Bal

$
0
0

De voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam heeft uitspraak gedaan over de specifieke zorgplicht uit artikel 2.11 van het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal). En dat is de eerste keer, dus reden genoeg om deze uitspraak te bespreken!

Last onder dwangsom  voor geurhinder cannabisteelt

Het college van de gemeente Voorne aan Zee heeft een last onder dwangsom opgelegd aan een teler in Hellevoetsluis die cannabis teelt in een glastuinbouwcomplex. De teler in kwestie neemt deel aan het door de Rijksoverheid geïnitieerde experiment gesloten coffeeshopketen. Na meerdere controles door de toezichthouders van de Milieudienst is geuroverlast vastgesteld. De toezichthouders constateerden dat de ramen van het kassencomplex geopend waren waardoor de geur van cannabis zich verspreidde.

De last onder dwangsom die vervolgens is opgelegd, is gebaseerd op de zorgplicht uit artikel 2.11 van het Bal. De teler kan aan de last voldoen door, kort gezegd, het telen van cannabis te verminderen en maatregelen te nemen tegen de geurhinder. De teler heeft bezwaar gemaakt tegen deze last en heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Specifieke zorgplicht Bal als grondslag voor handhaving geurhinder cannabis

Volgens het college handelt de teler evident in strijd met de specifieke zorgplicht van artikel 2.11 Bal omdat het teelbedrijf voorafgaand aan de start van de activiteiten geen maatregelen heeft genomen om geurhinder te voorkomen. Zo heeft de teler niet onderzocht of het telen van cannabis zonder geuroverlast mogelijk is en heeft hij nagelaten om bijvoorbeeld koolfilters te plaatsen. Sinds de start van de teelt zijn er meer dan 900 meldingen van geuroverlast binnengekomen bij het college.

Bedrijf vecht de last onder dwangsom aan

De teler stelt dat artikel 2.11 Bal geen zelfstandige grondslag biedt voor handhaving. Een last onder dwangsom mag volgens de teler alleen worden opgelegd bij schending van concrete normen en niet op basis van een algemene zorgplicht. De rechter overweegt dat de specifieke zorgplicht van artikel 2.11 Bal een vangnetfunctie heeft en juist bedoeld is voor situaties waarin overduidelijk milieuschade optreedt zonder dat specifieke voorschriften zijn overtreden. De rechter leest deze bevoegdheid ook terug in de parlementaire geschiedenis van het Bal.

Waarom de rechter het verzoek om een voorlopige voorziening toewijst

Ondanks voorgaande wijst de rechter het verzoek van verzoekster wel toe. Uit het onderzoek van de toezichthouders blijkt volgens de rechter onvoldoende dat het geurniveau onaanvaardbaar is. Verder is op de zitting gebleken dat het college van Voorne aan Zee binnenkort een maatwerkvoorschrift vaststelt wat ervoor moet zorgen dat geuroverlast zoveel als mogelijk wordt beperkt en dat de teler meerdere geurfilters heeft geïnstalleerd waardoor de problemen wellicht binnenkort zijn opgelost. De rechter wijst het verzoek tot voorlopige voorziening toe en schorst de last onder dwangsom tot zes weken na het besluit op bezwaar.

Het bericht Geurhinder en cannabis: rechter geeft duidelijkheid over handhaving op basis van het Bal verscheen eerst op Catch Legal.

Viewing all 372 articles
Browse latest View live